Vervoeging van accoutumer
Onbepaalde wijs (infinitief): accoutumer
Frans
Nederlands
Présent
- j'accoutume
- tu accoutumes
- il/elle accoutume
- nous accoutumons
- vous accoutumez
- ils/elles accoutument
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wen
- jij went
- hij/zij/het went
- wij wennen
- jullie wennen
- zij wennen
Indicatif imparfait
- j'accoutumais
- tu accoutumais
- il/elle accoutumait
- nous accoutumions
- vous accoutumiez
- ils/elles accoutumaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik wende
- jij wende
- hij/zij/het wende
- wij wenden
- jullie wenden
- zij wenden
Indicatif passé composé
- j'ai accoutumé
- tu as accoutumé
- il/elle a accoutumé
- nous avons accoutumé
- vous avez accoutumé
- ils/elles ont accoutumé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewend
- jij hebt gewend
- hij/zij/het heeft gewend
- wij hebben gewend
- jullie hebben gewend
- zij hebben gewend
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais accoutumé
- tu avais accoutumé
- il/elle avait accoutumé
- nous avions accoutumé
- vous aviez accoutumé
- ils/elles avaient accoutumé
Voltooid verleden tijd
- ik had gewend
- jij had gewend
- hij/zij/het had gewend
- wij hadden gewend
- jullie hadden gewend
- zij hadden gewend
Indicatif futur
- j'accoutumerai
- tu accoutumeras
- il/elle accoutumera
- nous accoutumerons
- vous accoutumerez
- ils/elles accoutumeront
Toekomende tijd I
- ik zal wennen
- jij zult wennen
- hij/zij/het zal wennen
- wij zullen wennen
- jullie zullen wennen
- zij zullen wennen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai accoutumé
- tu auras accoutumé
- il/elle aura accoutumé
- nous aurons accoutumé
- vous aurez accoutumé
- ils/elles auront accoutumé
Toekomende tijd II
- ik zal gewend hebben
- jij zult gewend hebben
- hij/zij/het zal gewend hebben
- wij zullen gewend hebben
- jullie zullen gewend hebben
- zij zullen gewend hebben
Conditionnel présent
- j'accoutumerais
- tu accoutumerais
- il/elle accoutumerait
- nous accoutumerions
- vous accoutumeriez
- ils/elles accoutumeraient
Conditionalis I
- ik zou wennen
- jij zou wennen
- hij/zij/het zou wennen
- wij zouden wennen
- jullie zouden wennen
- zij zouden wennen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais accoutumé
- tu aurais accoutumé
- il/elle aurait accoutumé
- nous aurions accoutumé
- vous auriez accoutumé
- ils/elles auraient accoutumé
Conditionalis II
- ik zou hebben gewend
- jij zou hebben gewend
- hij/zij/het zou hebben gewend
- wij zouden hebben gewend
- jullie zouden hebben gewend
- zij zouden hebben gewend
Impératif
- tu accoutume
- vous accoutumez
Imperatief
- jij wen
- jullie went