Vervoeging van aggraver

Frans

Nederlands

Présent

  • il/elle aggrave
  • ils/elles aggravent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het verergert
  • zij verergeren

Indicatif imparfait

  • il/elle aggravait
  • ils/elles aggravaient

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het verergerde
  • zij verergerden

Indicatif passé composé

  • il/elle a aggravé
  • ils/elles ont aggravé

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft verergerd
  • zij hebben verergerd

Indicatif plus-que-parfait

  • il/elle avait aggravé
  • ils/elles avaient aggravé

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had verergerd
  • zij hadden verergerd

Indicatif futur

  • il/elle aggravera
  • ils/elles aggraveront

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal verergeren
  • zij zult verergeren

Indicatif futur antérieur

  • il/elle aura aggravé
  • ils/elles auront aggravé

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal verergerd hebben
  • zij zult verergerd hebben

Conditionnel présent

  • il/elle aggraverait
  • ils/elles aggraveraient

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal verergeren
  • zij zullen verergeren

Conditionnel passé (1ère forme)

  • il/elle aurait aggravé
  • ils/elles auraient aggravé

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben verergerd
  • zij zullen hebben verergerd