Vervoeging van allier
Onbepaalde wijs (infinitief): allier
Frans
Nederlands
Présent
- j'allie
- tu allies
- il/elle allie
- nous allions
- vous alliez
- ils/elles allient
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leger
- jij legert
- hij/zij/het legert
- wij legeren
- jullie legeren
- zij legeren
Indicatif imparfait
- j'alliais
- tu alliais
- il/elle alliait
- nous alliions
- vous alliiez
- ils/elles alliaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik legerde
- jij legerde
- hij/zij/het legerde
- wij legerden
- jullie legerden
- zij legerden
Indicatif passé composé
- j'ai allié
- tu as allié
- il/elle a allié
- nous avons allié
- vous avez allié
- ils/elles ont allié
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelegerd
- jij hebt gelegerd
- hij/zij/het heeft gelegerd
- wij hebben gelegerd
- jullie hebben gelegerd
- zij hebben gelegerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais allié
- tu avais allié
- il/elle avait allié
- nous avions allié
- vous aviez allié
- ils/elles avaient allié
Voltooid verleden tijd
- ik had gelegerd
- jij had gelegerd
- hij/zij/het had gelegerd
- wij hadden gelegerd
- jullie hadden gelegerd
- zij hadden gelegerd
Indicatif futur
- j'allierai
- tu allieras
- il/elle alliera
- nous allierons
- vous allierez
- ils/elles allieront
Toekomende tijd I
- ik zal legeren
- jij zult legeren
- hij/zij/het zal legeren
- wij zullen legeren
- jullie zullen legeren
- zij zullen legeren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai allié
- tu auras allié
- il/elle aura allié
- nous aurons allié
- vous aurez allié
- ils/elles auront allié
Toekomende tijd II
- ik zal gelegerd hebben
- jij zult gelegerd hebben
- hij/zij/het zal gelegerd hebben
- wij zullen gelegerd hebben
- jullie zullen gelegerd hebben
- zij zullen gelegerd hebben
Conditionnel présent
- j'allierais
- tu allierais
- il/elle allierait
- nous allierions
- vous allieriez
- ils/elles allieraient
Conditionalis I
- ik zou legeren
- jij zou legeren
- hij/zij/het zou legeren
- wij zouden legeren
- jullie zouden legeren
- zij zouden legeren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais allié
- tu aurais allié
- il/elle aurait allié
- nous aurions allié
- vous auriez allié
- ils/elles auraient allié
Conditionalis II
- ik zou hebben gelegerd
- jij zou hebben gelegerd
- hij/zij/het zou hebben gelegerd
- wij zouden hebben gelegerd
- jullie zouden hebben gelegerd
- zij zouden hebben gelegerd
Impératif
- tu allie
- vous alliez
Imperatief
- jij leger
- jullie legert