Vervoeging van allonger
Onbepaalde wijs (infinitief): allonger
Frans
Nederlands
Présent
- j'allonge
- tu allonges
- il/elle allonge
- nous allongeons
- vous allongez
- ils/elles allongent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doortrek
- jij doortrekt
- hij/zij/het doortrekt
- wij doortrekken
- jullie doortrekken
- zij doortrekken
Indicatif imparfait
- j'allongeais
- tu allongeais
- il/elle allongeait
- nous allongions
- vous allongiez
- ils/elles allongeaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik doortrok
- jij doortrok
- hij/zij/het doortrok
- wij doortrokken
- jullie doortrokken
- zij doortrokken
Indicatif passé composé
- j'ai allongé
- tu as allongé
- il/elle a allongé
- nous avons allongé
- vous avez allongé
- ils/elles ont allongé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doortrokken
- jij hebt doortrokken
- hij/zij/het heeft doortrokken
- wij hebben doortrokken
- jullie hebben doortrokken
- zij hebben doortrokken
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais allongé
- tu avais allongé
- il/elle avait allongé
- nous avions allongé
- vous aviez allongé
- ils/elles avaient allongé
Voltooid verleden tijd
- ik had doortrokken
- jij had doortrokken
- hij/zij/het had doortrokken
- wij hadden doortrokken
- jullie hadden doortrokken
- zij hadden doortrokken
Indicatif futur
- j'allongerai
- tu allongeras
- il/elle allongera
- nous allongerons
- vous allongerez
- ils/elles allongeront
Toekomende tijd I
- ik zal doortrekken
- jij zult doortrekken
- hij/zij/het zal doortrekken
- wij zullen doortrekken
- jullie zullen doortrekken
- zij zullen doortrekken
Indicatif futur antérieur
- j'aurai allongé
- tu auras allongé
- il/elle aura allongé
- nous aurons allongé
- vous aurez allongé
- ils/elles auront allongé
Toekomende tijd II
- ik zal doortrokken hebben
- jij zult doortrokken hebben
- hij/zij/het zal doortrokken hebben
- wij zullen doortrokken hebben
- jullie zullen doortrokken hebben
- zij zullen doortrokken hebben
Conditionnel présent
- j'allongerais
- tu allongerais
- il/elle allongerait
- nous allongerions
- vous allongeriez
- ils/elles allongeraient
Conditionalis I
- ik zou doortrekken
- jij zou doortrekken
- hij/zij/het zou doortrekken
- wij zouden doortrekken
- jullie zouden doortrekken
- zij zouden doortrekken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais allongé
- tu aurais allongé
- il/elle aurait allongé
- nous aurions allongé
- vous auriez allongé
- ils/elles auraient allongé
Conditionalis II
- ik zou hebben doortrokken
- jij zou hebben doortrokken
- hij/zij/het zou hebben doortrokken
- wij zouden hebben doortrokken
- jullie zouden hebben doortrokken
- zij zouden hebben doortrokken
Impératif
- tu allonge
- vous allongez
Imperatief
- jij doortrek
- jullie doortrekt