Vervoeging van amoindrir
Onbepaalde wijs (infinitief): amoindrir
Frans
Nederlands
Présent
- j'amoindris
- tu amoindris
- il/elle amoindrit
- nous amoindrissons
- vous amoindrissez
- ils/elles amoindrissent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kort in
- jij kort in
- hij/zij/het kort in
- wij korten in
- jullie korten in
- zij korten in
Indicatif imparfait
- j'amoindrissais
- tu amoindrissais
- il/elle amoindrissait
- nous amoindrissions
- vous amoindrissiez
- ils/elles amoindrissaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik kortte in
- jij kortte in
- hij/zij/het kortte in
- wij kortten in
- jullie kortten in
- zij kortten in
Indicatif passé composé
- j'ai amoindri
- tu as amoindri
- il/elle a amoindri
- nous avons amoindri
- vous avez amoindri
- ils/elles ont amoindri
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingekort
- jij hebt ingekort
- hij/zij/het heeft ingekort
- wij hebben ingekort
- jullie hebben ingekort
- zij hebben ingekort
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais amoindri
- tu avais amoindri
- il/elle avait amoindri
- nous avions amoindri
- vous aviez amoindri
- ils/elles avaient amoindri
Voltooid verleden tijd
- ik had ingekort
- jij had ingekort
- hij/zij/het had ingekort
- wij hadden ingekort
- jullie hadden ingekort
- zij hadden ingekort
Indicatif futur
- j'amoindrirai
- tu amoindriras
- il/elle amoindrira
- nous amoindrirons
- vous amoindrirez
- ils/elles amoindriront
Toekomende tijd I
- ik zal inkorten
- jij zult inkorten
- hij/zij/het zal inkorten
- wij zullen inkorten
- jullie zullen inkorten
- zij zullen inkorten
Indicatif futur antérieur
- j'aurai amoindri
- tu auras amoindri
- il/elle aura amoindri
- nous aurons amoindri
- vous aurez amoindri
- ils/elles auront amoindri
Toekomende tijd II
- ik zal ingekort hebben
- jij zult ingekort hebben
- hij/zij/het zal ingekort hebben
- wij zullen ingekort hebben
- jullie zullen ingekort hebben
- zij zullen ingekort hebben
Conditionnel présent
- j'amoindrirais
- tu amoindrirais
- il/elle amoindrirait
- nous amoindririons
- vous amoindririez
- ils/elles amoindriraient
Conditionalis I
- ik zou inkorten
- jij zou inkorten
- hij/zij/het zou inkorten
- wij zouden inkorten
- jullie zouden inkorten
- zij zouden inkorten
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais amoindri
- tu aurais amoindri
- il/elle aurait amoindri
- nous aurions amoindri
- vous auriez amoindri
- ils/elles auraient amoindri
Conditionalis II
- ik zou hebben ingekort
- jij zou hebben ingekort
- hij/zij/het zou hebben ingekort
- wij zouden hebben ingekort
- jullie zouden hebben ingekort
- zij zouden hebben ingekort
Impératif
- tu amoindris
- vous amoindrissez
Imperatief
- jij kort in
- jullie kort in