Vervoeging van animer

Frans

Nederlands

Présent

  • j'anime
  • tu animes
  • il/elle anime
  • nous animons
  • vous animez
  • ils/elles animent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beziel
  • jij bezielt
  • hij/zij/het bezielt
  • wij bezielen
  • jullie bezielen
  • zij bezielen

Indicatif imparfait

  • j'animais
  • tu animais
  • il/elle animait
  • nous animions
  • vous animiez
  • ils/elles animaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bezielde
  • jij bezielde
  • hij/zij/het bezielde
  • wij bezielden
  • jullie bezielden
  • zij bezielden

Indicatif passé composé

  • j'ai animé
  • tu as animé
  • il/elle a animé
  • nous avons animé
  • vous avez animé
  • ils/elles ont animé

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bezield
  • jij hebt bezield
  • hij/zij/het heeft bezield
  • wij hebben bezield
  • jullie hebben bezield
  • zij hebben bezield

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais animé
  • tu avais animé
  • il/elle avait animé
  • nous avions animé
  • vous aviez animé
  • ils/elles avaient animé

Voltooid verleden tijd

  • ik had bezield
  • jij had bezield
  • hij/zij/het had bezield
  • wij hadden bezield
  • jullie hadden bezield
  • zij hadden bezield

Indicatif futur

  • j'animerai
  • tu animeras
  • il/elle animera
  • nous animerons
  • vous animerez
  • ils/elles animeront

Toekomende tijd I

  • ik zal bezielen
  • jij zult bezielen
  • hij/zij/het zal bezielen
  • wij zullen bezielen
  • jullie zullen bezielen
  • zij zullen bezielen

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai animé
  • tu auras animé
  • il/elle aura animé
  • nous aurons animé
  • vous aurez animé
  • ils/elles auront animé

Toekomende tijd II

  • ik zal bezield hebben
  • jij zult bezield hebben
  • hij/zij/het zal bezield hebben
  • wij zullen bezield hebben
  • jullie zullen bezield hebben
  • zij zullen bezield hebben

Conditionnel présent

  • j'animerais
  • tu animerais
  • il/elle animerait
  • nous animerions
  • vous animeriez
  • ils/elles animeraient

Conditionalis I

  • ik zou bezielen
  • jij zou bezielen
  • hij/zij/het zou bezielen
  • wij zouden bezielen
  • jullie zouden bezielen
  • zij zouden bezielen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais animé
  • tu aurais animé
  • il/elle aurait animé
  • nous aurions animé
  • vous auriez animé
  • ils/elles auraient animé

Conditionalis II

  • ik zou hebben bezield
  • jij zou hebben bezield
  • hij/zij/het zou hebben bezield
  • wij zouden hebben bezield
  • jullie zouden hebben bezield
  • zij zouden hebben bezield

Impératif

  • tu anime
  • vous animez

Imperatief

  • jij beziel
  • jullie bezielt