Vervoeging van apercevoir
Onbepaalde wijs (infinitief): apercevoir
Frans
Nederlands
Présent
- j'aperçois
- tu aperçois
- il/elle aperçoit
- nous apercevons
- vous apercevez
- ils/elles aperçoivent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bespeur
- jij bespeurt
- hij/zij/het bespeurt
- wij bespeuren
- jullie bespeuren
- zij bespeuren
Indicatif imparfait
- j'apercevais
- tu apercevais
- il/elle apercevait
- nous apercevions
- vous aperceviez
- ils/elles apercevaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik bespeurde
- jij bespeurde
- hij/zij/het bespeurde
- wij bespeurden
- jullie bespeurden
- zij bespeurden
Indicatif passé composé
- j'ai aperçu
- tu as aperçu
- il/elle a aperçu
- nous avons aperçu
- vous avez aperçu
- ils/elles ont aperçu
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bespeurd
- jij hebt bespeurd
- hij/zij/het heeft bespeurd
- wij hebben bespeurd
- jullie hebben bespeurd
- zij hebben bespeurd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais aperçu
- tu avais aperçu
- il/elle avait aperçu
- nous avions aperçu
- vous aviez aperçu
- ils/elles avaient aperçu
Voltooid verleden tijd
- ik had bespeurd
- jij had bespeurd
- hij/zij/het had bespeurd
- wij hadden bespeurd
- jullie hadden bespeurd
- zij hadden bespeurd
Indicatif futur
- j'apercevrai
- tu apercevras
- il/elle apercevra
- nous apercevrons
- vous apercevrez
- ils/elles apercevront
Toekomende tijd I
- ik zal bespeuren
- jij zult bespeuren
- hij/zij/het zal bespeuren
- wij zullen bespeuren
- jullie zullen bespeuren
- zij zullen bespeuren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai aperçu
- tu auras aperçu
- il/elle aura aperçu
- nous aurons aperçu
- vous aurez aperçu
- ils/elles auront aperçu
Toekomende tijd II
- ik zal bespeurd hebben
- jij zult bespeurd hebben
- hij/zij/het zal bespeurd hebben
- wij zullen bespeurd hebben
- jullie zullen bespeurd hebben
- zij zullen bespeurd hebben
Conditionnel présent
- j'apercevrais
- tu apercevrais
- il/elle apercevrait
- nous apercevrions
- vous apercevriez
- ils/elles apercevraient
Conditionalis I
- ik zou bespeuren
- jij zou bespeuren
- hij/zij/het zou bespeuren
- wij zouden bespeuren
- jullie zouden bespeuren
- zij zouden bespeuren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais aperçu
- tu aurais aperçu
- il/elle aurait aperçu
- nous aurions aperçu
- vous auriez aperçu
- ils/elles auraient aperçu
Conditionalis II
- ik zou hebben bespeurd
- jij zou hebben bespeurd
- hij/zij/het zou hebben bespeurd
- wij zouden hebben bespeurd
- jullie zouden hebben bespeurd
- zij zouden hebben bespeurd
Impératif
- tu aperçois
- vous apercevez
Imperatief
- jij bespeur
- jullie bespeurt