Vervoeging van apparier
Onbepaalde wijs (infinitief): apparier
Frans
Nederlands
Présent
- j'apparie
- tu apparies
- il/elle apparie
- nous apparions
- vous appariez
- ils/elles apparient
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik paar
- jij paart
- hij/zij/het paart
- wij paren
- jullie paren
- zij paren
Indicatif imparfait
- j'appariais
- tu appariais
- il/elle appariait
- nous appariions
- vous appariiez
- ils/elles appariaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik paarde
- jij paarde
- hij/zij/het paarde
- wij paarden
- jullie paarden
- zij paarden
Indicatif passé composé
- j'ai apparié
- tu as apparié
- il/elle a apparié
- nous avons apparié
- vous avez apparié
- ils/elles ont apparié
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepaard
- jij hebt gepaard
- hij/zij/het heeft gepaard
- wij hebben gepaard
- jullie hebben gepaard
- zij hebben gepaard
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais apparié
- tu avais apparié
- il/elle avait apparié
- nous avions apparié
- vous aviez apparié
- ils/elles avaient apparié
Voltooid verleden tijd
- ik had gepaard
- jij had gepaard
- hij/zij/het had gepaard
- wij hadden gepaard
- jullie hadden gepaard
- zij hadden gepaard
Indicatif futur
- j'apparierai
- tu apparieras
- il/elle appariera
- nous apparierons
- vous apparierez
- ils/elles apparieront
Toekomende tijd I
- ik zal paren
- jij zult paren
- hij/zij/het zal paren
- wij zullen paren
- jullie zullen paren
- zij zullen paren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai apparié
- tu auras apparié
- il/elle aura apparié
- nous aurons apparié
- vous aurez apparié
- ils/elles auront apparié
Toekomende tijd II
- ik zal gepaard hebben
- jij zult gepaard hebben
- hij/zij/het zal gepaard hebben
- wij zullen gepaard hebben
- jullie zullen gepaard hebben
- zij zullen gepaard hebben
Conditionnel présent
- j'apparierais
- tu apparierais
- il/elle apparierait
- nous apparierions
- vous apparieriez
- ils/elles apparieraient
Conditionalis I
- ik zou paren
- jij zou paren
- hij/zij/het zou paren
- wij zouden paren
- jullie zouden paren
- zij zouden paren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais apparié
- tu aurais apparié
- il/elle aurait apparié
- nous aurions apparié
- vous auriez apparié
- ils/elles auraient apparié
Conditionalis II
- ik zou hebben gepaard
- jij zou hebben gepaard
- hij/zij/het zou hebben gepaard
- wij zouden hebben gepaard
- jullie zouden hebben gepaard
- zij zouden hebben gepaard
Impératif
- tu apparie
- vous appariez
Imperatief
- jij paar
- jullie paart