Vervoeging van appartenir
Onbepaalde wijs (infinitief): appartenir
Frans
Nederlands
Présent
- j'appartiens
- tu appartiens
- il/elle appartient
- nous appartenons
- vous appartenez
- ils/elles appartiennent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik behoor
- jij behoort
- hij/zij/het behoort
- wij behoren
- jullie behoren
- zij behoren
Indicatif imparfait
- j'appartenais
- tu appartenais
- il/elle appartenait
- nous appartenions
- vous apparteniez
- ils/elles appartenaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik behoorde
- jij behoorde
- hij/zij/het behoorde
- wij behoorden
- jullie behoorden
- zij behoorden
Indicatif passé composé
- j'ai appartenu
- tu as appartenu
- il/elle a appartenu
- nous avons appartenu
- vous avez appartenu
- ils/elles ont appartenu
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb behoord
- jij hebt behoord
- hij/zij/het heeft behoord
- wij hebben behoord
- jullie hebben behoord
- zij hebben behoord
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais appartenu
- tu avais appartenu
- il/elle avait appartenu
- nous avions appartenu
- vous aviez appartenu
- ils/elles avaient appartenu
Voltooid verleden tijd
- ik had behoord
- jij had behoord
- hij/zij/het had behoord
- wij hadden behoord
- jullie hadden behoord
- zij hadden behoord
Indicatif futur
- j'appartiendrai
- tu appartiendras
- il/elle appartiendra
- nous appartiendrons
- vous appartiendrez
- ils/elles appartiendront
Toekomende tijd I
- ik zal behoren
- jij zult behoren
- hij/zij/het zal behoren
- wij zullen behoren
- jullie zullen behoren
- zij zullen behoren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai appartenu
- tu auras appartenu
- il/elle aura appartenu
- nous aurons appartenu
- vous aurez appartenu
- ils/elles auront appartenu
Toekomende tijd II
- ik zal behoord hebben
- jij zult behoord hebben
- hij/zij/het zal behoord hebben
- wij zullen behoord hebben
- jullie zullen behoord hebben
- zij zullen behoord hebben
Conditionnel présent
- j'appartiendrais
- tu appartiendrais
- il/elle appartiendrait
- nous appartiendrions
- vous appartiendriez
- ils/elles appartiendraient
Conditionalis I
- ik zou behoren
- jij zou behoren
- hij/zij/het zou behoren
- wij zouden behoren
- jullie zouden behoren
- zij zouden behoren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais appartenu
- tu aurais appartenu
- il/elle aurait appartenu
- nous aurions appartenu
- vous auriez appartenu
- ils/elles auraient appartenu
Conditionalis II
- ik zou hebben behoord
- jij zou hebben behoord
- hij/zij/het zou hebben behoord
- wij zouden hebben behoord
- jullie zouden hebben behoord
- zij zouden hebben behoord
Impératif
- tu appartiens
- vous appartenez
Imperatief
- jij behoor
- jullie behoort