Vervoeging van apprivoiser
Onbepaalde wijs (infinitief): apprivoiser
Frans
Nederlands
Présent
- j'apprivoise
- tu apprivoises
- il/elle apprivoise
- nous apprivoisons
- vous apprivoisez
- ils/elles apprivoisent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tem
- jij temt
- hij/zij/het temt
- wij temmen
- jullie temmen
- zij temmen
Indicatif imparfait
- j'apprivoisais
- tu apprivoisais
- il/elle apprivoisait
- nous apprivoisions
- vous apprivoisiez
- ils/elles apprivoisaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik temde
- jij temde
- hij/zij/het temde
- wij temden
- jullie temden
- zij temden
Indicatif passé composé
- j'ai apprivoisé
- tu as apprivoisé
- il/elle a apprivoisé
- nous avons apprivoisé
- vous avez apprivoisé
- ils/elles ont apprivoisé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getemd
- jij hebt getemd
- hij/zij/het heeft getemd
- wij hebben getemd
- jullie hebben getemd
- zij hebben getemd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais apprivoisé
- tu avais apprivoisé
- il/elle avait apprivoisé
- nous avions apprivoisé
- vous aviez apprivoisé
- ils/elles avaient apprivoisé
Voltooid verleden tijd
- ik had getemd
- jij had getemd
- hij/zij/het had getemd
- wij hadden getemd
- jullie hadden getemd
- zij hadden getemd
Indicatif futur
- j'apprivoiserai
- tu apprivoiseras
- il/elle apprivoisera
- nous apprivoiserons
- vous apprivoiserez
- ils/elles apprivoiseront
Toekomende tijd I
- ik zal temmen
- jij zult temmen
- hij/zij/het zal temmen
- wij zullen temmen
- jullie zullen temmen
- zij zullen temmen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai apprivoisé
- tu auras apprivoisé
- il/elle aura apprivoisé
- nous aurons apprivoisé
- vous aurez apprivoisé
- ils/elles auront apprivoisé
Toekomende tijd II
- ik zal getemd hebben
- jij zult getemd hebben
- hij/zij/het zal getemd hebben
- wij zullen getemd hebben
- jullie zullen getemd hebben
- zij zullen getemd hebben
Conditionnel présent
- j'apprivoiserais
- tu apprivoiserais
- il/elle apprivoiserait
- nous apprivoiserions
- vous apprivoiseriez
- ils/elles apprivoiseraient
Conditionalis I
- ik zou temmen
- jij zou temmen
- hij/zij/het zou temmen
- wij zouden temmen
- jullie zouden temmen
- zij zouden temmen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais apprivoisé
- tu aurais apprivoisé
- il/elle aurait apprivoisé
- nous aurions apprivoisé
- vous auriez apprivoisé
- ils/elles auraient apprivoisé
Conditionalis II
- ik zou hebben getemd
- jij zou hebben getemd
- hij/zij/het zou hebben getemd
- wij zouden hebben getemd
- jullie zouden hebben getemd
- zij zouden hebben getemd
Impératif
- tu apprivoise
- vous apprivoisez
Imperatief
- jij tem
- jullie temt