Vervoeging van avouer

Frans

Nederlands

Présent

  • j'avoue
  • tu avoues
  • il/elle avoue
  • nous avouons
  • vous avouez
  • ils/elles avouent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beken
  • jij bekent
  • hij/zij/het bekent
  • wij bekennen
  • jullie bekennen
  • zij bekennen

Indicatif imparfait

  • j'avouais
  • tu avouais
  • il/elle avouait
  • nous avouions
  • vous avouiez
  • ils/elles avouaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bekende
  • jij bekende
  • hij/zij/het bekende
  • wij bekenden
  • jullie bekenden
  • zij bekenden

Indicatif passé composé

  • j'ai avoué
  • tu as avoué
  • il/elle a avoué
  • nous avons avoué
  • vous avez avoué
  • ils/elles ont avoué

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bekend
  • jij hebt bekend
  • hij/zij/het heeft bekend
  • wij hebben bekend
  • jullie hebben bekend
  • zij hebben bekend

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais avoué
  • tu avais avoué
  • il/elle avait avoué
  • nous avions avoué
  • vous aviez avoué
  • ils/elles avaient avoué

Voltooid verleden tijd

  • ik had bekend
  • jij had bekend
  • hij/zij/het had bekend
  • wij hadden bekend
  • jullie hadden bekend
  • zij hadden bekend

Indicatif futur

  • j'avouerai
  • tu avoueras
  • il/elle avouera
  • nous avouerons
  • vous avouerez
  • ils/elles avoueront

Toekomende tijd I

  • ik zal bekennen
  • jij zult bekennen
  • hij/zij/het zal bekennen
  • wij zullen bekennen
  • jullie zullen bekennen
  • zij zullen bekennen

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai avoué
  • tu auras avoué
  • il/elle aura avoué
  • nous aurons avoué
  • vous aurez avoué
  • ils/elles auront avoué

Toekomende tijd II

  • ik zal bekend hebben
  • jij zult bekend hebben
  • hij/zij/het zal bekend hebben
  • wij zullen bekend hebben
  • jullie zullen bekend hebben
  • zij zullen bekend hebben

Conditionnel présent

  • j'avouerais
  • tu avouerais
  • il/elle avouerait
  • nous avouerions
  • vous avoueriez
  • ils/elles avoueraient

Conditionalis I

  • ik zou bekennen
  • jij zou bekennen
  • hij/zij/het zou bekennen
  • wij zouden bekennen
  • jullie zouden bekennen
  • zij zouden bekennen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais avoué
  • tu aurais avoué
  • il/elle aurait avoué
  • nous aurions avoué
  • vous auriez avoué
  • ils/elles auraient avoué

Conditionalis II

  • ik zou hebben bekend
  • jij zou hebben bekend
  • hij/zij/het zou hebben bekend
  • wij zouden hebben bekend
  • jullie zouden hebben bekend
  • zij zouden hebben bekend

Impératif

  • tu avoue
  • vous avouez

Imperatief

  • jij beken
  • jullie bekent