Vervoeging van boxer

Vertaling: boksen

Frans

Nederlands

Présent

  • je boxe
  • tu boxes
  • il/elle boxe
  • nous boxons
  • vous boxez
  • ils/elles boxent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik boks
  • jij bokst
  • hij/zij/het bokst
  • wij boksen
  • jullie boksen
  • zij boksen

Indicatif imparfait

  • je boxais
  • tu boxais
  • il/elle boxait
  • nous boxions
  • vous boxiez
  • ils/elles boxaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bokste
  • jij bokste
  • hij/zij/het bokste
  • wij boksten
  • jullie boksten
  • zij boksten

Indicatif passé composé

  • j'ai boxé
  • tu as boxé
  • il/elle a boxé
  • nous avons boxé
  • vous avez boxé
  • ils/elles ont boxé

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebokst
  • jij hebt gebokst
  • hij/zij/het heeft gebokst
  • wij hebben gebokst
  • jullie hebben gebokst
  • zij hebben gebokst

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais boxé
  • tu avais boxé
  • il/elle avait boxé
  • nous avions boxé
  • vous aviez boxé
  • ils/elles avaient boxé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebokst
  • jij had gebokst
  • hij/zij/het had gebokst
  • wij hadden gebokst
  • jullie hadden gebokst
  • zij hadden gebokst

Indicatif futur

  • je boxerai
  • tu boxeras
  • il/elle boxera
  • nous boxerons
  • vous boxerez
  • ils/elles boxeront

Toekomende tijd I

  • ik zal boksen
  • jij zult boksen
  • hij/zij/het zal boksen
  • wij zullen boksen
  • jullie zullen boksen
  • zij zullen boksen

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai boxé
  • tu auras boxé
  • il/elle aura boxé
  • nous aurons boxé
  • vous aurez boxé
  • ils/elles auront boxé

Toekomende tijd II

  • ik zal gebokst hebben
  • jij zult gebokst hebben
  • hij/zij/het zal gebokst hebben
  • wij zullen gebokst hebben
  • jullie zullen gebokst hebben
  • zij zullen gebokst hebben

Conditionnel présent

  • je boxerais
  • tu boxerais
  • il/elle boxerait
  • nous boxerions
  • vous boxeriez
  • ils/elles boxeraient

Conditionalis I

  • ik zou boksen
  • jij zou boksen
  • hij/zij/het zou boksen
  • wij zouden boksen
  • jullie zouden boksen
  • zij zouden boksen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais boxé
  • tu aurais boxé
  • il/elle aurait boxé
  • nous aurions boxé
  • vous auriez boxé
  • ils/elles auraient boxé

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebokst
  • jij zou hebben gebokst
  • hij/zij/het zou hebben gebokst
  • wij zouden hebben gebokst
  • jullie zouden hebben gebokst
  • zij zouden hebben gebokst

Impératif

  • tu boxe
  • vous boxez

Imperatief

  • jij boks
  • jullie bokst