Vervoeging van braver
Onbepaalde wijs (infinitief): braver
Frans
Nederlands
Présent
- je brave
- tu braves
- il/elle brave
- nous bravons
- vous bravez
- ils/elles bravent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tart
- jij tart
- hij/zij/het tart
- wij tarten
- jullie tarten
- zij tarten
Indicatif imparfait
- je bravais
- tu bravais
- il/elle bravait
- nous bravions
- vous braviez
- ils/elles bravaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik tartte
- jij tartte
- hij/zij/het tartte
- wij tartten
- jullie tartten
- zij tartten
Indicatif passé composé
- j'ai bravé
- tu as bravé
- il/elle a bravé
- nous avons bravé
- vous avez bravé
- ils/elles ont bravé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getart
- jij hebt getart
- hij/zij/het heeft getart
- wij hebben getart
- jullie hebben getart
- zij hebben getart
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais bravé
- tu avais bravé
- il/elle avait bravé
- nous avions bravé
- vous aviez bravé
- ils/elles avaient bravé
Voltooid verleden tijd
- ik had getart
- jij had getart
- hij/zij/het had getart
- wij hadden getart
- jullie hadden getart
- zij hadden getart
Indicatif futur
- je braverai
- tu braveras
- il/elle bravera
- nous braverons
- vous braverez
- ils/elles braveront
Toekomende tijd I
- ik zal tarten
- jij zult tarten
- hij/zij/het zal tarten
- wij zullen tarten
- jullie zullen tarten
- zij zullen tarten
Indicatif futur antérieur
- j'aurai bravé
- tu auras bravé
- il/elle aura bravé
- nous aurons bravé
- vous aurez bravé
- ils/elles auront bravé
Toekomende tijd II
- ik zal getart hebben
- jij zult getart hebben
- hij/zij/het zal getart hebben
- wij zullen getart hebben
- jullie zullen getart hebben
- zij zullen getart hebben
Conditionnel présent
- je braverais
- tu braverais
- il/elle braverait
- nous braverions
- vous braveriez
- ils/elles braveraient
Conditionalis I
- ik zou tarten
- jij zou tarten
- hij/zij/het zou tarten
- wij zouden tarten
- jullie zouden tarten
- zij zouden tarten
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais bravé
- tu aurais bravé
- il/elle aurait bravé
- nous aurions bravé
- vous auriez bravé
- ils/elles auraient bravé
Conditionalis II
- ik zou hebben getart
- jij zou hebben getart
- hij/zij/het zou hebben getart
- wij zouden hebben getart
- jullie zouden hebben getart
- zij zouden hebben getart
Impératif
- tu brave
- vous bravez
Imperatief
- jij tart
- jullie tart