Vervoeging van convertir
Onbepaalde wijs (infinitief): convertir
Frans
Nederlands
Présent
- je convertis
- tu convertis
- il/elle convertit
- nous convertissons
- vous convertissez
- ils/elles convertissent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bekeer
- jij bekeert
- hij/zij/het bekeert
- wij bekeren
- jullie bekeren
- zij bekeren
Indicatif imparfait
- je convertissais
- tu convertissais
- il/elle convertissait
- nous convertissions
- vous convertissiez
- ils/elles convertissaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik bekeerde
- jij bekeerde
- hij/zij/het bekeerde
- wij bekeerden
- jullie bekeerden
- zij bekeerden
Indicatif passé composé
- j'ai converti
- tu as converti
- il/elle a converti
- nous avons converti
- vous avez converti
- ils/elles ont converti
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bekeerd
- jij hebt bekeerd
- hij/zij/het heeft bekeerd
- wij hebben bekeerd
- jullie hebben bekeerd
- zij hebben bekeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais converti
- tu avais converti
- il/elle avait converti
- nous avions converti
- vous aviez converti
- ils/elles avaient converti
Voltooid verleden tijd
- ik had bekeerd
- jij had bekeerd
- hij/zij/het had bekeerd
- wij hadden bekeerd
- jullie hadden bekeerd
- zij hadden bekeerd
Indicatif futur
- je convertirai
- tu convertiras
- il/elle convertira
- nous convertirons
- vous convertirez
- ils/elles convertiront
Toekomende tijd I
- ik zal bekeren
- jij zult bekeren
- hij/zij/het zal bekeren
- wij zullen bekeren
- jullie zullen bekeren
- zij zullen bekeren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai converti
- tu auras converti
- il/elle aura converti
- nous aurons converti
- vous aurez converti
- ils/elles auront converti
Toekomende tijd II
- ik zal bekeerd hebben
- jij zult bekeerd hebben
- hij/zij/het zal bekeerd hebben
- wij zullen bekeerd hebben
- jullie zullen bekeerd hebben
- zij zullen bekeerd hebben
Conditionnel présent
- je convertirais
- tu convertirais
- il/elle convertirait
- nous convertirions
- vous convertiriez
- ils/elles convertiraient
Conditionalis I
- ik zou bekeren
- jij zou bekeren
- hij/zij/het zou bekeren
- wij zouden bekeren
- jullie zouden bekeren
- zij zouden bekeren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais converti
- tu aurais converti
- il/elle aurait converti
- nous aurions converti
- vous auriez converti
- ils/elles auraient converti
Conditionalis II
- ik zou hebben bekeerd
- jij zou hebben bekeerd
- hij/zij/het zou hebben bekeerd
- wij zouden hebben bekeerd
- jullie zouden hebben bekeerd
- zij zouden hebben bekeerd
Impératif
- tu convertis
- vous convertissez
Imperatief
- jij bekeer
- jullie bekeert