Vervoeging van couvrir
Onbepaalde wijs (infinitief): couvrir
Frans
Nederlands
Présent
- je couvre
- tu couvres
- il/elle couvre
- nous couvrons
- vous couvrez
- ils/elles couvrent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beleg
- jij belegt
- hij/zij/het belegt
- wij beleggen
- jullie beleggen
- zij beleggen
Indicatif imparfait
- je couvrais
- tu couvrais
- il/elle couvrait
- nous couvrions
- vous couvriez
- ils/elles couvraient
Onvoltooid verleden tijd
- ik belegde
- jij belegde
- hij/zij/het belegde
- wij belegden
- jullie belegden
- zij belegden
Indicatif passé composé
- j'ai couvert
- tu as couvert
- il/elle a couvert
- nous avons couvert
- vous avez couvert
- ils/elles ont couvert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb belegd
- jij hebt belegd
- hij/zij/het heeft belegd
- wij hebben belegd
- jullie hebben belegd
- zij hebben belegd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais couvert
- tu avais couvert
- il/elle avait couvert
- nous avions couvert
- vous aviez couvert
- ils/elles avaient couvert
Voltooid verleden tijd
- ik had belegd
- jij had belegd
- hij/zij/het had belegd
- wij hadden belegd
- jullie hadden belegd
- zij hadden belegd
Indicatif futur
- je couvrirai
- tu couvriras
- il/elle couvrira
- nous couvrirons
- vous couvrirez
- ils/elles couvriront
Toekomende tijd I
- ik zal beleggen
- jij zult beleggen
- hij/zij/het zal beleggen
- wij zullen beleggen
- jullie zullen beleggen
- zij zullen beleggen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai couvert
- tu auras couvert
- il/elle aura couvert
- nous aurons couvert
- vous aurez couvert
- ils/elles auront couvert
Toekomende tijd II
- ik zal belegd hebben
- jij zult belegd hebben
- hij/zij/het zal belegd hebben
- wij zullen belegd hebben
- jullie zullen belegd hebben
- zij zullen belegd hebben
Conditionnel présent
- je couvrirais
- tu couvrirais
- il/elle couvrirait
- nous couvririons
- vous couvririez
- ils/elles couvriraient
Conditionalis I
- ik zou beleggen
- jij zou beleggen
- hij/zij/het zou beleggen
- wij zouden beleggen
- jullie zouden beleggen
- zij zouden beleggen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais couvert
- tu aurais couvert
- il/elle aurait couvert
- nous aurions couvert
- vous auriez couvert
- ils/elles auraient couvert
Conditionalis II
- ik zou hebben belegd
- jij zou hebben belegd
- hij/zij/het zou hebben belegd
- wij zouden hebben belegd
- jullie zouden hebben belegd
- zij zouden hebben belegd
Impératif
- tu couvre
- vous couvrez
Imperatief
- jij beleg
- jullie belegt