Vervoeging van croire

Frans

Nederlands

Présent

  • je crois
  • tu crois
  • il/elle croit
  • nous croyons
  • vous croyez
  • ils/elles croient

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik erken
  • jij erkent
  • hij/zij/het erkent
  • wij erkennen
  • jullie erkennen
  • zij erkennen

Indicatif imparfait

  • je croyais
  • tu croyais
  • il/elle croyait
  • nous croyions
  • vous croyiez
  • ils/elles croyaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik erkende
  • jij erkende
  • hij/zij/het erkende
  • wij erkenden
  • jullie erkenden
  • zij erkenden

Indicatif passé composé

  • j'ai cru
  • tu as cru
  • il/elle a cru
  • nous avons cru
  • vous avez cru
  • ils/elles ont cru

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb erkend
  • jij hebt erkend
  • hij/zij/het heeft erkend
  • wij hebben erkend
  • jullie hebben erkend
  • zij hebben erkend

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais cru
  • tu avais cru
  • il/elle avait cru
  • nous avions cru
  • vous aviez cru
  • ils/elles avaient cru

Voltooid verleden tijd

  • ik had erkend
  • jij had erkend
  • hij/zij/het had erkend
  • wij hadden erkend
  • jullie hadden erkend
  • zij hadden erkend

Indicatif futur

  • je croirai
  • tu croiras
  • il/elle croira
  • nous croirons
  • vous croirez
  • ils/elles croiront

Toekomende tijd I

  • ik zal erkennen
  • jij zult erkennen
  • hij/zij/het zal erkennen
  • wij zullen erkennen
  • jullie zullen erkennen
  • zij zullen erkennen

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai cru
  • tu auras cru
  • il/elle aura cru
  • nous aurons cru
  • vous aurez cru
  • ils/elles auront cru

Toekomende tijd II

  • ik zal erkend hebben
  • jij zult erkend hebben
  • hij/zij/het zal erkend hebben
  • wij zullen erkend hebben
  • jullie zullen erkend hebben
  • zij zullen erkend hebben

Conditionnel présent

  • je croirais
  • tu croirais
  • il/elle croirait
  • nous croirions
  • vous croiriez
  • ils/elles croiraient

Conditionalis I

  • ik zou erkennen
  • jij zou erkennen
  • hij/zij/het zou erkennen
  • wij zouden erkennen
  • jullie zouden erkennen
  • zij zouden erkennen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais cru
  • tu aurais cru
  • il/elle aurait cru
  • nous aurions cru
  • vous auriez cru
  • ils/elles auraient cru

Conditionalis II

  • ik zou hebben erkend
  • jij zou hebben erkend
  • hij/zij/het zou hebben erkend
  • wij zouden hebben erkend
  • jullie zouden hebben erkend
  • zij zouden hebben erkend

Impératif

  • tu crois
  • vous croyez

Imperatief

  • jij erken
  • jullie erkent