Vervoeging van cuisiner
Onbepaalde wijs (infinitief): cuisiner
Frans
Nederlands
Présent
- je cuisine
- tu cuisines
- il/elle cuisine
- nous cuisinons
- vous cuisinez
- ils/elles cuisinent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kook
- jij kookt
- hij/zij/het kookt
- wij koken
- jullie koken
- zij koken
Indicatif imparfait
- je cuisinais
- tu cuisinais
- il/elle cuisinait
- nous cuisinions
- vous cuisiniez
- ils/elles cuisinaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik kookte
- jij kookte
- hij/zij/het kookte
- wij kookten
- jullie kookten
- zij kookten
Indicatif passé composé
- j'ai cuisiné
- tu as cuisiné
- il/elle a cuisiné
- nous avons cuisiné
- vous avez cuisiné
- ils/elles ont cuisiné
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekookt
- jij hebt gekookt
- hij/zij/het heeft gekookt
- wij hebben gekookt
- jullie hebben gekookt
- zij hebben gekookt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais cuisiné
- tu avais cuisiné
- il/elle avait cuisiné
- nous avions cuisiné
- vous aviez cuisiné
- ils/elles avaient cuisiné
Voltooid verleden tijd
- ik had gekookt
- jij had gekookt
- hij/zij/het had gekookt
- wij hadden gekookt
- jullie hadden gekookt
- zij hadden gekookt
Indicatif futur
- je cuisinerai
- tu cuisineras
- il/elle cuisinera
- nous cuisinerons
- vous cuisinerez
- ils/elles cuisineront
Toekomende tijd I
- ik zal koken
- jij zult koken
- hij/zij/het zal koken
- wij zullen koken
- jullie zullen koken
- zij zullen koken
Indicatif futur antérieur
- j'aurai cuisiné
- tu auras cuisiné
- il/elle aura cuisiné
- nous aurons cuisiné
- vous aurez cuisiné
- ils/elles auront cuisiné
Toekomende tijd II
- ik zal gekookt hebben
- jij zult gekookt hebben
- hij/zij/het zal gekookt hebben
- wij zullen gekookt hebben
- jullie zullen gekookt hebben
- zij zullen gekookt hebben
Conditionnel présent
- je cuisinerais
- tu cuisinerais
- il/elle cuisinerait
- nous cuisinerions
- vous cuisineriez
- ils/elles cuisineraient
Conditionalis I
- ik zou koken
- jij zou koken
- hij/zij/het zou koken
- wij zouden koken
- jullie zouden koken
- zij zouden koken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais cuisiné
- tu aurais cuisiné
- il/elle aurait cuisiné
- nous aurions cuisiné
- vous auriez cuisiné
- ils/elles auraient cuisiné
Conditionalis II
- ik zou hebben gekookt
- jij zou hebben gekookt
- hij/zij/het zou hebben gekookt
- wij zouden hebben gekookt
- jullie zouden hebben gekookt
- zij zouden hebben gekookt
Impératif
- tu cuisine
- vous cuisinez
Imperatief
- jij kook
- jullie kookt