Vervoeging van dédier

Frans

Nederlands

Présent

  • je dédie
  • tu dédies
  • il/elle dédie
  • nous dédions
  • vous dédiez
  • ils/elles dédient

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik draag op
  • jij draagt op
  • hij/zij/het draagt op
  • wij dragen op
  • jullie dragen op
  • zij dragen op

Indicatif imparfait

  • je dédiais
  • tu dédiais
  • il/elle dédiait
  • nous dédiions
  • vous dédiiez
  • ils/elles dédiaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik droeg op
  • jij droeg op
  • hij/zij/het droeg op
  • wij droegen op
  • jullie droegen op
  • zij droegen op

Indicatif passé composé

  • j'ai dédié
  • tu as dédié
  • il/elle a dédié
  • nous avons dédié
  • vous avez dédié
  • ils/elles ont dédié

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgedragen
  • jij hebt opgedragen
  • hij/zij/het heeft opgedragen
  • wij hebben opgedragen
  • jullie hebben opgedragen
  • zij hebben opgedragen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais dédié
  • tu avais dédié
  • il/elle avait dédié
  • nous avions dédié
  • vous aviez dédié
  • ils/elles avaient dédié

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgedragen
  • jij had opgedragen
  • hij/zij/het had opgedragen
  • wij hadden opgedragen
  • jullie hadden opgedragen
  • zij hadden opgedragen

Indicatif futur

  • je dédierai
  • tu dédieras
  • il/elle dédiera
  • nous dédierons
  • vous dédierez
  • ils/elles dédieront

Toekomende tijd I

  • ik zal opdragen
  • jij zult opdragen
  • hij/zij/het zal opdragen
  • wij zullen opdragen
  • jullie zullen opdragen
  • zij zullen opdragen

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai dédié
  • tu auras dédié
  • il/elle aura dédié
  • nous aurons dédié
  • vous aurez dédié
  • ils/elles auront dédié

Toekomende tijd II

  • ik zal opgedragen hebben
  • jij zult opgedragen hebben
  • hij/zij/het zal opgedragen hebben
  • wij zullen opgedragen hebben
  • jullie zullen opgedragen hebben
  • zij zullen opgedragen hebben

Conditionnel présent

  • je dédierais
  • tu dédierais
  • il/elle dédierait
  • nous dédierions
  • vous dédieriez
  • ils/elles dédieraient

Conditionalis I

  • ik zou opdragen
  • jij zou opdragen
  • hij/zij/het zou opdragen
  • wij zouden opdragen
  • jullie zouden opdragen
  • zij zouden opdragen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais dédié
  • tu aurais dédié
  • il/elle aurait dédié
  • nous aurions dédié
  • vous auriez dédié
  • ils/elles auraient dédié

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgedragen
  • jij zou hebben opgedragen
  • hij/zij/het zou hebben opgedragen
  • wij zouden hebben opgedragen
  • jullie zouden hebben opgedragen
  • zij zouden hebben opgedragen

Impératif

  • tu dédie
  • vous dédiez

Imperatief

  • jij draag op
  • jullie draagt op