Vervoeging van déduire
Onbepaalde wijs (infinitief): déduire
Frans
Nederlands
Présent
- je déduis
- tu déduis
- il/elle déduit
- nous déduisons
- vous déduisez
- ils/elles déduisent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik abstraheer
- jij abstraheert
- hij/zij/het abstraheert
- wij abstraheren
- jullie abstraheren
- zij abstraheren
Indicatif imparfait
- je déduisais
- tu déduisais
- il/elle déduisait
- nous déduisions
- vous déduisiez
- ils/elles déduisaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik abstraheerde
- jij abstraheerde
- hij/zij/het abstraheerde
- wij abstraheerden
- jullie abstraheerden
- zij abstraheerden
Indicatif passé composé
- j'ai déduit
- tu as déduit
- il/elle a déduit
- nous avons déduit
- vous avez déduit
- ils/elles ont déduit
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geabstraheerd
- jij hebt geabstraheerd
- hij/zij/het heeft geabstraheerd
- wij hebben geabstraheerd
- jullie hebben geabstraheerd
- zij hebben geabstraheerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais déduit
- tu avais déduit
- il/elle avait déduit
- nous avions déduit
- vous aviez déduit
- ils/elles avaient déduit
Voltooid verleden tijd
- ik had geabstraheerd
- jij had geabstraheerd
- hij/zij/het had geabstraheerd
- wij hadden geabstraheerd
- jullie hadden geabstraheerd
- zij hadden geabstraheerd
Indicatif futur
- je déduirai
- tu déduiras
- il/elle déduira
- nous déduirons
- vous déduirez
- ils/elles déduiront
Toekomende tijd I
- ik zal abstraheren
- jij zult abstraheren
- hij/zij/het zal abstraheren
- wij zullen abstraheren
- jullie zullen abstraheren
- zij zullen abstraheren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai déduit
- tu auras déduit
- il/elle aura déduit
- nous aurons déduit
- vous aurez déduit
- ils/elles auront déduit
Toekomende tijd II
- ik zal geabstraheerd hebben
- jij zult geabstraheerd hebben
- hij/zij/het zal geabstraheerd hebben
- wij zullen geabstraheerd hebben
- jullie zullen geabstraheerd hebben
- zij zullen geabstraheerd hebben
Conditionnel présent
- je déduirais
- tu déduirais
- il/elle déduirait
- nous déduirions
- vous déduiriez
- ils/elles déduiraient
Conditionalis I
- ik zou abstraheren
- jij zou abstraheren
- hij/zij/het zou abstraheren
- wij zouden abstraheren
- jullie zouden abstraheren
- zij zouden abstraheren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais déduit
- tu aurais déduit
- il/elle aurait déduit
- nous aurions déduit
- vous auriez déduit
- ils/elles auraient déduit
Conditionalis II
- ik zou hebben geabstraheerd
- jij zou hebben geabstraheerd
- hij/zij/het zou hebben geabstraheerd
- wij zouden hebben geabstraheerd
- jullie zouden hebben geabstraheerd
- zij zouden hebben geabstraheerd
Impératif
- tu déduis
- vous déduisez
Imperatief
- jij abstraheer
- jullie abstraheert