Vervoeging van déserter

Vertaling: deserteren

Frans

Nederlands

Présent

  • je déserte
  • tu désertes
  • il/elle déserte
  • nous désertons
  • vous désertez
  • ils/elles désertent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik deserteer
  • jij deserteert
  • hij/zij/het deserteert
  • wij deserteren
  • jullie deserteren
  • zij deserteren

Indicatif imparfait

  • je désertais
  • tu désertais
  • il/elle désertait
  • nous désertions
  • vous désertiez
  • ils/elles désertaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deserteerde
  • jij deserteerde
  • hij/zij/het deserteerde
  • wij deserteerden
  • jullie deserteerden
  • zij deserteerden

Indicatif passé composé

  • j'ai déserté
  • tu as déserté
  • il/elle a déserté
  • nous avons déserté
  • vous avez déserté
  • ils/elles ont déserté

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben gedeserteerd
  • jij bent gedeserteerd
  • hij/zij/het is gedeserteerd
  • wij zijn gedeserteerd
  • jullie zijn gedeserteerd
  • zij zijn gedeserteerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais déserté
  • tu avais déserté
  • il/elle avait déserté
  • nous avions déserté
  • vous aviez déserté
  • ils/elles avaient déserté

Voltooid verleden tijd

  • ik was gedeserteerd
  • jij was gedeserteerd
  • hij/zij/het was gedeserteerd
  • wij waren gedeserteerd
  • jullie waren gedeserteerd
  • zij waren gedeserteerd

Indicatif futur

  • je déserterai
  • tu déserteras
  • il/elle désertera
  • nous déserterons
  • vous déserterez
  • ils/elles déserteront

Toekomende tijd I

  • ik zal deserteren
  • jij zult deserteren
  • hij/zij/het zal deserteren
  • wij zullen deserteren
  • jullie zullen deserteren
  • zij zullen deserteren

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai déserté
  • tu auras déserté
  • il/elle aura déserté
  • nous aurons déserté
  • vous aurez déserté
  • ils/elles auront déserté

Toekomende tijd II

  • ik zal gedeserteerd zijn
  • jij zult gedeserteerd zijn
  • hij/zij/het zal gedeserteerd zijn
  • wij zullen gedeserteerd zijn
  • jullie zullen gedeserteerd zijn
  • zij zullen gedeserteerd zijn

Conditionnel présent

  • je déserterais
  • tu déserterais
  • il/elle déserterait
  • nous déserterions
  • vous déserteriez
  • ils/elles déserteraient

Conditionalis I

  • ik zou deserteren
  • jij zou deserteren
  • hij/zij/het zou deserteren
  • wij zouden deserteren
  • jullie zouden deserteren
  • zij zouden deserteren

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais déserté
  • tu aurais déserté
  • il/elle aurait déserté
  • nous aurions déserté
  • vous auriez déserté
  • ils/elles auraient déserté

Conditionalis II

  • ik zou zijn gedeserteerd
  • jij zou zijn gedeserteerd
  • hij/zij/het zou zijn gedeserteerd
  • wij zouden zijn gedeserteerd
  • jullie zouden zijn gedeserteerd
  • zij zouden zijn gedeserteerd

Impératif

  • tu déserte
  • vous désertez

Imperatief

  • jij deserteer
  • jullie deserteert