Vervoeging van destiner
Onbepaalde wijs (infinitief): destiner
Frans
Nederlands
Présent
- je destine
- tu destines
- il/elle destine
- nous destinons
- vous destinez
- ils/elles destinent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bestem
- jij bestemt
- hij/zij/het bestemt
- wij bestemmen
- jullie bestemmen
- zij bestemmen
Indicatif imparfait
- je destinais
- tu destinais
- il/elle destinait
- nous destinions
- vous destiniez
- ils/elles destinaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik bestemde
- jij bestemde
- hij/zij/het bestemde
- wij bestemden
- jullie bestemden
- zij bestemden
Indicatif passé composé
- j'ai destiné
- tu as destiné
- il/elle a destiné
- nous avons destiné
- vous avez destiné
- ils/elles ont destiné
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bestemd
- jij hebt bestemd
- hij/zij/het heeft bestemd
- wij hebben bestemd
- jullie hebben bestemd
- zij hebben bestemd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais destiné
- tu avais destiné
- il/elle avait destiné
- nous avions destiné
- vous aviez destiné
- ils/elles avaient destiné
Voltooid verleden tijd
- ik had bestemd
- jij had bestemd
- hij/zij/het had bestemd
- wij hadden bestemd
- jullie hadden bestemd
- zij hadden bestemd
Indicatif futur
- je destinerai
- tu destineras
- il/elle destinera
- nous destinerons
- vous destinerez
- ils/elles destineront
Toekomende tijd I
- ik zal bestemmen
- jij zult bestemmen
- hij/zij/het zal bestemmen
- wij zullen bestemmen
- jullie zullen bestemmen
- zij zullen bestemmen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai destiné
- tu auras destiné
- il/elle aura destiné
- nous aurons destiné
- vous aurez destiné
- ils/elles auront destiné
Toekomende tijd II
- ik zal bestemd hebben
- jij zult bestemd hebben
- hij/zij/het zal bestemd hebben
- wij zullen bestemd hebben
- jullie zullen bestemd hebben
- zij zullen bestemd hebben
Conditionnel présent
- je destinerais
- tu destinerais
- il/elle destinerait
- nous destinerions
- vous destineriez
- ils/elles destineraient
Conditionalis I
- ik zou bestemmen
- jij zou bestemmen
- hij/zij/het zou bestemmen
- wij zouden bestemmen
- jullie zouden bestemmen
- zij zouden bestemmen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais destiné
- tu aurais destiné
- il/elle aurait destiné
- nous aurions destiné
- vous auriez destiné
- ils/elles auraient destiné
Conditionalis II
- ik zou hebben bestemd
- jij zou hebben bestemd
- hij/zij/het zou hebben bestemd
- wij zouden hebben bestemd
- jullie zouden hebben bestemd
- zij zouden hebben bestemd
Impératif
- tu destine
- vous destinez
Imperatief
- jij bestem
- jullie bestemt