Vervoeging van digérer
Onbepaalde wijs (infinitief): digérer
Frans
Nederlands
Présent
- je digère
- tu digères
- il/elle digère
- nous digérons
- vous digérez
- ils/elles digèrent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik digereer
- jij digereert
- hij/zij/het digereert
- wij digereren
- jullie digereren
- zij digereren
Indicatif imparfait
- je digérais
- tu digérais
- il/elle digérait
- nous digérions
- vous digériez
- ils/elles digéraient
Onvoltooid verleden tijd
- ik digereerde
- jij digereerde
- hij/zij/het digereerde
- wij digereerden
- jullie digereerden
- zij digereerden
Indicatif passé composé
- j'ai digéré
- tu as digéré
- il/elle a digéré
- nous avons digéré
- vous avez digéré
- ils/elles ont digéré
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedigereerd
- jij hebt gedigereerd
- hij/zij/het heeft gedigereerd
- wij hebben gedigereerd
- jullie hebben gedigereerd
- zij hebben gedigereerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais digéré
- tu avais digéré
- il/elle avait digéré
- nous avions digéré
- vous aviez digéré
- ils/elles avaient digéré
Voltooid verleden tijd
- ik had gedigereerd
- jij had gedigereerd
- hij/zij/het had gedigereerd
- wij hadden gedigereerd
- jullie hadden gedigereerd
- zij hadden gedigereerd
Indicatif futur
- je digérerai
- tu digéreras
- il/elle digérera
- nous digérerons
- vous digérerez
- ils/elles digéreront
Toekomende tijd I
- ik zal digereren
- jij zult digereren
- hij/zij/het zal digereren
- wij zullen digereren
- jullie zullen digereren
- zij zullen digereren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai digéré
- tu auras digéré
- il/elle aura digéré
- nous aurons digéré
- vous aurez digéré
- ils/elles auront digéré
Toekomende tijd II
- ik zal gedigereerd hebben
- jij zult gedigereerd hebben
- hij/zij/het zal gedigereerd hebben
- wij zullen gedigereerd hebben
- jullie zullen gedigereerd hebben
- zij zullen gedigereerd hebben
Conditionnel présent
- je digérerais
- tu digérerais
- il/elle digérerait
- nous digérerions
- vous digéreriez
- ils/elles digéreraient
Conditionalis I
- ik zou digereren
- jij zou digereren
- hij/zij/het zou digereren
- wij zouden digereren
- jullie zouden digereren
- zij zouden digereren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais digéré
- tu aurais digéré
- il/elle aurait digéré
- nous aurions digéré
- vous auriez digéré
- ils/elles auraient digéré
Conditionalis II
- ik zou hebben gedigereerd
- jij zou hebben gedigereerd
- hij/zij/het zou hebben gedigereerd
- wij zouden hebben gedigereerd
- jullie zouden hebben gedigereerd
- zij zouden hebben gedigereerd
Impératif
- tu digère
- vous digérez
Imperatief
- jij digereer
- jullie digereert