Vervoeging van douter
Onbepaalde wijs (infinitief): douter
Frans
Nederlands
Présent
- je doute
- tu doutes
- il/elle doute
- nous doutons
- vous doutez
- ils/elles doutent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dub
- jij dubt
- hij/zij/het dubt
- wij dubben
- jullie dubben
- zij dubben
Indicatif imparfait
- je doutais
- tu doutais
- il/elle doutait
- nous doutions
- vous doutiez
- ils/elles doutaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik dubde
- jij dubde
- hij/zij/het dubde
- wij dubden
- jullie dubden
- zij dubden
Indicatif passé composé
- j'ai douté
- tu as douté
- il/elle a douté
- nous avons douté
- vous avez douté
- ils/elles ont douté
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedubd
- jij hebt gedubd
- hij/zij/het heeft gedubd
- wij hebben gedubd
- jullie hebben gedubd
- zij hebben gedubd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais douté
- tu avais douté
- il/elle avait douté
- nous avions douté
- vous aviez douté
- ils/elles avaient douté
Voltooid verleden tijd
- ik had gedubd
- jij had gedubd
- hij/zij/het had gedubd
- wij hadden gedubd
- jullie hadden gedubd
- zij hadden gedubd
Indicatif futur
- je douterai
- tu douteras
- il/elle doutera
- nous douterons
- vous douterez
- ils/elles douteront
Toekomende tijd I
- ik zal dubben
- jij zult dubben
- hij/zij/het zal dubben
- wij zullen dubben
- jullie zullen dubben
- zij zullen dubben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai douté
- tu auras douté
- il/elle aura douté
- nous aurons douté
- vous aurez douté
- ils/elles auront douté
Toekomende tijd II
- ik zal gedubd hebben
- jij zult gedubd hebben
- hij/zij/het zal gedubd hebben
- wij zullen gedubd hebben
- jullie zullen gedubd hebben
- zij zullen gedubd hebben
Conditionnel présent
- je douterais
- tu douterais
- il/elle douterait
- nous douterions
- vous douteriez
- ils/elles douteraient
Conditionalis I
- ik zou dubben
- jij zou dubben
- hij/zij/het zou dubben
- wij zouden dubben
- jullie zouden dubben
- zij zouden dubben
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais douté
- tu aurais douté
- il/elle aurait douté
- nous aurions douté
- vous auriez douté
- ils/elles auraient douté
Conditionalis II
- ik zou hebben gedubd
- jij zou hebben gedubd
- hij/zij/het zou hebben gedubd
- wij zouden hebben gedubd
- jullie zouden hebben gedubd
- zij zouden hebben gedubd
Impératif
- tu doute
- vous doutez
Imperatief
- jij dub
- jullie dubt