Vervoeging van emboutir
Onbepaalde wijs (infinitief): emboutir
Frans
Nederlands
Présent
- j'emboutis
- tu emboutis
- il/elle emboutit
- nous emboutissons
- vous emboutissez
- ils/elles emboutissent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pers
- jij perst
- hij/zij/het perst
- wij persen
- jullie persen
- zij persen
Indicatif imparfait
- j'emboutissais
- tu emboutissais
- il/elle emboutissait
- nous emboutissions
- vous emboutissiez
- ils/elles emboutissaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik perste
- jij perste
- hij/zij/het perste
- wij persten
- jullie persten
- zij persten
Indicatif passé composé
- j'ai embouti
- tu as embouti
- il/elle a embouti
- nous avons embouti
- vous avez embouti
- ils/elles ont embouti
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geperst
- jij hebt geperst
- hij/zij/het heeft geperst
- wij hebben geperst
- jullie hebben geperst
- zij hebben geperst
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais embouti
- tu avais embouti
- il/elle avait embouti
- nous avions embouti
- vous aviez embouti
- ils/elles avaient embouti
Voltooid verleden tijd
- ik had geperst
- jij had geperst
- hij/zij/het had geperst
- wij hadden geperst
- jullie hadden geperst
- zij hadden geperst
Indicatif futur
- j'emboutirai
- tu emboutiras
- il/elle emboutira
- nous emboutirons
- vous emboutirez
- ils/elles emboutiront
Toekomende tijd I
- ik zal persen
- jij zult persen
- hij/zij/het zal persen
- wij zullen persen
- jullie zullen persen
- zij zullen persen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai embouti
- tu auras embouti
- il/elle aura embouti
- nous aurons embouti
- vous aurez embouti
- ils/elles auront embouti
Toekomende tijd II
- ik zal geperst hebben
- jij zult geperst hebben
- hij/zij/het zal geperst hebben
- wij zullen geperst hebben
- jullie zullen geperst hebben
- zij zullen geperst hebben
Conditionnel présent
- j'emboutirais
- tu emboutirais
- il/elle emboutirait
- nous emboutirions
- vous emboutiriez
- ils/elles emboutiraient
Conditionalis I
- ik zou persen
- jij zou persen
- hij/zij/het zou persen
- wij zouden persen
- jullie zouden persen
- zij zouden persen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais embouti
- tu aurais embouti
- il/elle aurait embouti
- nous aurions embouti
- vous auriez embouti
- ils/elles auraient embouti
Conditionalis II
- ik zou hebben geperst
- jij zou hebben geperst
- hij/zij/het zou hebben geperst
- wij zouden hebben geperst
- jullie zouden hebben geperst
- zij zouden hebben geperst
Impératif
- tu emboutis
- vous emboutissez
Imperatief
- jij pers
- jullie perst