Vervoeging van engourdir
Onbepaalde wijs (infinitief): engourdir
Frans
Nederlands
Présent
- j'engourdis
- tu engourdis
- il/elle engourdit
- nous engourdissons
- vous engourdissez
- ils/elles engourdissent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stomp af
- jij stompt af
- hij/zij/het stompt af
- wij stompen af
- jullie stompen af
- zij stompen af
Indicatif imparfait
- j'engourdissais
- tu engourdissais
- il/elle engourdissait
- nous engourdissions
- vous engourdissiez
- ils/elles engourdissaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik stompte af
- jij stompte af
- hij/zij/het stompte af
- wij stompten af
- jullie stompten af
- zij stompten af
Indicatif passé composé
- j'ai engourdi
- tu as engourdi
- il/elle a engourdi
- nous avons engourdi
- vous avez engourdi
- ils/elles ont engourdi
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgestompt
- jij hebt afgestompt
- hij/zij/het heeft afgestompt
- wij hebben afgestompt
- jullie hebben afgestompt
- zij hebben afgestompt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais engourdi
- tu avais engourdi
- il/elle avait engourdi
- nous avions engourdi
- vous aviez engourdi
- ils/elles avaient engourdi
Voltooid verleden tijd
- ik had afgestompt
- jij had afgestompt
- hij/zij/het had afgestompt
- wij hadden afgestompt
- jullie hadden afgestompt
- zij hadden afgestompt
Indicatif futur
- j'engourdirai
- tu engourdiras
- il/elle engourdira
- nous engourdirons
- vous engourdirez
- ils/elles engourdiront
Toekomende tijd I
- ik zal afstompen
- jij zult afstompen
- hij/zij/het zal afstompen
- wij zullen afstompen
- jullie zullen afstompen
- zij zullen afstompen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai engourdi
- tu auras engourdi
- il/elle aura engourdi
- nous aurons engourdi
- vous aurez engourdi
- ils/elles auront engourdi
Toekomende tijd II
- ik zal afgestompt hebben
- jij zult afgestompt hebben
- hij/zij/het zal afgestompt hebben
- wij zullen afgestompt hebben
- jullie zullen afgestompt hebben
- zij zullen afgestompt hebben
Conditionnel présent
- j'engourdirais
- tu engourdirais
- il/elle engourdirait
- nous engourdirions
- vous engourdiriez
- ils/elles engourdiraient
Conditionalis I
- ik zou afstompen
- jij zou afstompen
- hij/zij/het zou afstompen
- wij zouden afstompen
- jullie zouden afstompen
- zij zouden afstompen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais engourdi
- tu aurais engourdi
- il/elle aurait engourdi
- nous aurions engourdi
- vous auriez engourdi
- ils/elles auraient engourdi
Conditionalis II
- ik zou hebben afgestompt
- jij zou hebben afgestompt
- hij/zij/het zou hebben afgestompt
- wij zouden hebben afgestompt
- jullie zouden hebben afgestompt
- zij zouden hebben afgestompt
Impératif
- tu engourdis
- vous engourdissez
Imperatief
- jij stomp af
- jullie stompt af