Vervoeging van enrichir
Onbepaalde wijs (infinitief): enrichir
Frans
Nederlands
Présent
- j'enrichis
- tu enrichis
- il/elle enrichit
- nous enrichissons
- vous enrichissez
- ils/elles enrichissent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verrijk
- jij verrijkt
- hij/zij/het verrijkt
- wij verrijken
- jullie verrijken
- zij verrijken
Indicatif imparfait
- j'enrichissais
- tu enrichissais
- il/elle enrichissait
- nous enrichissions
- vous enrichissiez
- ils/elles enrichissaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik verrijkte
- jij verrijkte
- hij/zij/het verrijkte
- wij verrijkten
- jullie verrijkten
- zij verrijkten
Indicatif passé composé
- j'ai enrichi
- tu as enrichi
- il/elle a enrichi
- nous avons enrichi
- vous avez enrichi
- ils/elles ont enrichi
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verrijkt
- jij hebt verrijkt
- hij/zij/het heeft verrijkt
- wij hebben verrijkt
- jullie hebben verrijkt
- zij hebben verrijkt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais enrichi
- tu avais enrichi
- il/elle avait enrichi
- nous avions enrichi
- vous aviez enrichi
- ils/elles avaient enrichi
Voltooid verleden tijd
- ik had verrijkt
- jij had verrijkt
- hij/zij/het had verrijkt
- wij hadden verrijkt
- jullie hadden verrijkt
- zij hadden verrijkt
Indicatif futur
- j'enrichirai
- tu enrichiras
- il/elle enrichira
- nous enrichirons
- vous enrichirez
- ils/elles enrichiront
Toekomende tijd I
- ik zal verrijken
- jij zult verrijken
- hij/zij/het zal verrijken
- wij zullen verrijken
- jullie zullen verrijken
- zij zullen verrijken
Indicatif futur antérieur
- j'aurai enrichi
- tu auras enrichi
- il/elle aura enrichi
- nous aurons enrichi
- vous aurez enrichi
- ils/elles auront enrichi
Toekomende tijd II
- ik zal verrijkt hebben
- jij zult verrijkt hebben
- hij/zij/het zal verrijkt hebben
- wij zullen verrijkt hebben
- jullie zullen verrijkt hebben
- zij zullen verrijkt hebben
Conditionnel présent
- j'enrichirais
- tu enrichirais
- il/elle enrichirait
- nous enrichirions
- vous enrichiriez
- ils/elles enrichiraient
Conditionalis I
- ik zou verrijken
- jij zou verrijken
- hij/zij/het zou verrijken
- wij zouden verrijken
- jullie zouden verrijken
- zij zouden verrijken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais enrichi
- tu aurais enrichi
- il/elle aurait enrichi
- nous aurions enrichi
- vous auriez enrichi
- ils/elles auraient enrichi
Conditionalis II
- ik zou hebben verrijkt
- jij zou hebben verrijkt
- hij/zij/het zou hebben verrijkt
- wij zouden hebben verrijkt
- jullie zouden hebben verrijkt
- zij zouden hebben verrijkt
Impératif
- tu enrichis
- vous enrichissez
Imperatief
- jij verrijk
- jullie verrijkt