Vervoeging van entourer

Frans

Nederlands

Présent

  • j'entoure
  • tu entoures
  • il/elle entoure
  • nous entourons
  • vous entourez
  • ils/elles entourent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sluit in
  • jij sluit in
  • hij/zij/het sluit in
  • wij sluiten in
  • jullie sluiten in
  • zij sluiten in

Indicatif imparfait

  • j'entourais
  • tu entourais
  • il/elle entourait
  • nous entourions
  • vous entouriez
  • ils/elles entouraient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sloot in
  • jij sloot in
  • hij/zij/het sloot in
  • wij sloten in
  • jullie sloten in
  • zij sloten in

Indicatif passé composé

  • j'ai entouré
  • tu as entouré
  • il/elle a entouré
  • nous avons entouré
  • vous avez entouré
  • ils/elles ont entouré

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingesloten
  • jij hebt ingesloten
  • hij/zij/het heeft ingesloten
  • wij hebben ingesloten
  • jullie hebben ingesloten
  • zij hebben ingesloten

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais entouré
  • tu avais entouré
  • il/elle avait entouré
  • nous avions entouré
  • vous aviez entouré
  • ils/elles avaient entouré

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingesloten
  • jij had ingesloten
  • hij/zij/het had ingesloten
  • wij hadden ingesloten
  • jullie hadden ingesloten
  • zij hadden ingesloten

Indicatif futur

  • j'entourerai
  • tu entoureras
  • il/elle entourera
  • nous entourerons
  • vous entourerez
  • ils/elles entoureront

Toekomende tijd I

  • ik zal insluiten
  • jij zult insluiten
  • hij/zij/het zal insluiten
  • wij zullen insluiten
  • jullie zullen insluiten
  • zij zullen insluiten

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai entouré
  • tu auras entouré
  • il/elle aura entouré
  • nous aurons entouré
  • vous aurez entouré
  • ils/elles auront entouré

Toekomende tijd II

  • ik zal ingesloten hebben
  • jij zult ingesloten hebben
  • hij/zij/het zal ingesloten hebben
  • wij zullen ingesloten hebben
  • jullie zullen ingesloten hebben
  • zij zullen ingesloten hebben

Conditionnel présent

  • j'entourerais
  • tu entourerais
  • il/elle entourerait
  • nous entourerions
  • vous entoureriez
  • ils/elles entoureraient

Conditionalis I

  • ik zou insluiten
  • jij zou insluiten
  • hij/zij/het zou insluiten
  • wij zouden insluiten
  • jullie zouden insluiten
  • zij zouden insluiten

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais entouré
  • tu aurais entouré
  • il/elle aurait entouré
  • nous aurions entouré
  • vous auriez entouré
  • ils/elles auraient entouré

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingesloten
  • jij zou hebben ingesloten
  • hij/zij/het zou hebben ingesloten
  • wij zouden hebben ingesloten
  • jullie zouden hebben ingesloten
  • zij zouden hebben ingesloten

Impératif

  • tu entoure
  • vous entourez

Imperatief

  • jij sluit in
  • jullie sluit in