Vervoeging van essuyer
Onbepaalde wijs (infinitief): essuyer
Frans
Nederlands
Présent
- j'essuie
- tu essuies
- il/elle essuie
- nous essuyons
- vous essuyez
- ils/elles essuient
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wis
- jij wist
- hij/zij/het wist
- wij wissen
- jullie wissen
- zij wissen
Indicatif imparfait
- j'essuyais
- tu essuyais
- il/elle essuyait
- nous essuyions
- vous essuyiez
- ils/elles essuyaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik wiste
- jij wiste
- hij/zij/het wiste
- wij wisten
- jullie wisten
- zij wisten
Indicatif passé composé
- j'ai essuyé
- tu as essuyé
- il/elle a essuyé
- nous avons essuyé
- vous avez essuyé
- ils/elles ont essuyé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewist
- jij hebt gewist
- hij/zij/het heeft gewist
- wij hebben gewist
- jullie hebben gewist
- zij hebben gewist
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais essuyé
- tu avais essuyé
- il/elle avait essuyé
- nous avions essuyé
- vous aviez essuyé
- ils/elles avaient essuyé
Voltooid verleden tijd
- ik had gewist
- jij had gewist
- hij/zij/het had gewist
- wij hadden gewist
- jullie hadden gewist
- zij hadden gewist
Indicatif futur
- j'essuierai
- tu essuieras
- il/elle essuiera
- nous essuierons
- vous essuierez
- ils/elles essuieront
Toekomende tijd I
- ik zal wissen
- jij zult wissen
- hij/zij/het zal wissen
- wij zullen wissen
- jullie zullen wissen
- zij zullen wissen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai essuyé
- tu auras essuyé
- il/elle aura essuyé
- nous aurons essuyé
- vous aurez essuyé
- ils/elles auront essuyé
Toekomende tijd II
- ik zal gewist hebben
- jij zult gewist hebben
- hij/zij/het zal gewist hebben
- wij zullen gewist hebben
- jullie zullen gewist hebben
- zij zullen gewist hebben
Conditionnel présent
- j'essuierais
- tu essuierais
- il/elle essuierait
- nous essuierions
- vous essuieriez
- ils/elles essuieraient
Conditionalis I
- ik zou wissen
- jij zou wissen
- hij/zij/het zou wissen
- wij zouden wissen
- jullie zouden wissen
- zij zouden wissen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais essuyé
- tu aurais essuyé
- il/elle aurait essuyé
- nous aurions essuyé
- vous auriez essuyé
- ils/elles auraient essuyé
Conditionalis II
- ik zou hebben gewist
- jij zou hebben gewist
- hij/zij/het zou hebben gewist
- wij zouden hebben gewist
- jullie zouden hebben gewist
- zij zouden hebben gewist
Impératif
- tu essuie
- vous essuyez
Imperatief
- jij wis
- jullie wist