Vervoeging van exalter
Onbepaalde wijs (infinitief): exalter
Frans
Nederlands
Présent
- j'exalte
- tu exaltes
- il/elle exalte
- nous exaltons
- vous exaltez
- ils/elles exaltent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loof
- jij looft
- hij/zij/het looft
- wij loven
- jullie loven
- zij loven
Indicatif imparfait
- j'exaltais
- tu exaltais
- il/elle exaltait
- nous exaltions
- vous exaltiez
- ils/elles exaltaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik loofde
- jij loofde
- hij/zij/het loofde
- wij loofden
- jullie loofden
- zij loofden
Indicatif passé composé
- j'ai exalté
- tu as exalté
- il/elle a exalté
- nous avons exalté
- vous avez exalté
- ils/elles ont exalté
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geloofd
- jij hebt geloofd
- hij/zij/het heeft geloofd
- wij hebben geloofd
- jullie hebben geloofd
- zij hebben geloofd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais exalté
- tu avais exalté
- il/elle avait exalté
- nous avions exalté
- vous aviez exalté
- ils/elles avaient exalté
Voltooid verleden tijd
- ik had geloofd
- jij had geloofd
- hij/zij/het had geloofd
- wij hadden geloofd
- jullie hadden geloofd
- zij hadden geloofd
Indicatif futur
- j'exalterai
- tu exalteras
- il/elle exaltera
- nous exalterons
- vous exalterez
- ils/elles exalteront
Toekomende tijd I
- ik zal loven
- jij zult loven
- hij/zij/het zal loven
- wij zullen loven
- jullie zullen loven
- zij zullen loven
Indicatif futur antérieur
- j'aurai exalté
- tu auras exalté
- il/elle aura exalté
- nous aurons exalté
- vous aurez exalté
- ils/elles auront exalté
Toekomende tijd II
- ik zal geloofd hebben
- jij zult geloofd hebben
- hij/zij/het zal geloofd hebben
- wij zullen geloofd hebben
- jullie zullen geloofd hebben
- zij zullen geloofd hebben
Conditionnel présent
- j'exalterais
- tu exalterais
- il/elle exalterait
- nous exalterions
- vous exalteriez
- ils/elles exalteraient
Conditionalis I
- ik zou loven
- jij zou loven
- hij/zij/het zou loven
- wij zouden loven
- jullie zouden loven
- zij zouden loven
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais exalté
- tu aurais exalté
- il/elle aurait exalté
- nous aurions exalté
- vous auriez exalté
- ils/elles auraient exalté
Conditionalis II
- ik zou hebben geloofd
- jij zou hebben geloofd
- hij/zij/het zou hebben geloofd
- wij zouden hebben geloofd
- jullie zouden hebben geloofd
- zij zouden hebben geloofd
Impératif
- tu exalte
- vous exaltez
Imperatief
- jij loof
- jullie looft