Vervoeging van hanter
Onbepaalde wijs (infinitief): hanter
Frans
Nederlands
Présent
- je hante
- tu hantes
- il/elle hante
- nous hantons
- vous hantez
- ils/elles hantent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bezoek
- jij bezoekt
- hij/zij/het bezoekt
- wij bezoeken
- jullie bezoeken
- zij bezoeken
Indicatif imparfait
- je hantais
- tu hantais
- il/elle hantait
- nous hantions
- vous hantiez
- ils/elles hantaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik bezocht
- jij bezocht
- hij/zij/het bezocht
- wij bezochten
- jullie bezochten
- zij bezochten
Indicatif passé composé
- j'ai hanté
- tu as hanté
- il/elle a hanté
- nous avons hanté
- vous avez hanté
- ils/elles ont hanté
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bezocht
- jij hebt bezocht
- hij/zij/het heeft bezocht
- wij hebben bezocht
- jullie hebben bezocht
- zij hebben bezocht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais hanté
- tu avais hanté
- il/elle avait hanté
- nous avions hanté
- vous aviez hanté
- ils/elles avaient hanté
Voltooid verleden tijd
- ik had bezocht
- jij had bezocht
- hij/zij/het had bezocht
- wij hadden bezocht
- jullie hadden bezocht
- zij hadden bezocht
Indicatif futur
- je hanterai
- tu hanteras
- il/elle hantera
- nous hanterons
- vous hanterez
- ils/elles hanteront
Toekomende tijd I
- ik zal bezoeken
- jij zult bezoeken
- hij/zij/het zal bezoeken
- wij zullen bezoeken
- jullie zullen bezoeken
- zij zullen bezoeken
Indicatif futur antérieur
- j'aurai hanté
- tu auras hanté
- il/elle aura hanté
- nous aurons hanté
- vous aurez hanté
- ils/elles auront hanté
Toekomende tijd II
- ik zal bezocht hebben
- jij zult bezocht hebben
- hij/zij/het zal bezocht hebben
- wij zullen bezocht hebben
- jullie zullen bezocht hebben
- zij zullen bezocht hebben
Conditionnel présent
- je hanterais
- tu hanterais
- il/elle hanterait
- nous hanterions
- vous hanteriez
- ils/elles hanteraient
Conditionalis I
- ik zou bezoeken
- jij zou bezoeken
- hij/zij/het zou bezoeken
- wij zouden bezoeken
- jullie zouden bezoeken
- zij zouden bezoeken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais hanté
- tu aurais hanté
- il/elle aurait hanté
- nous aurions hanté
- vous auriez hanté
- ils/elles auraient hanté
Conditionalis II
- ik zou hebben bezocht
- jij zou hebben bezocht
- hij/zij/het zou hebben bezocht
- wij zouden hebben bezocht
- jullie zouden hebben bezocht
- zij zouden hebben bezocht
Impératif
- tu hante
- vous hantez
Imperatief
- jij bezoek
- jullie bezoekt