Vervoeging van infuser
Onbepaalde wijs (infinitief): infuser
Frans
Nederlands
Présent
- j'infuse
- tu infuses
- il/elle infuse
- nous infusons
- vous infusez
- ils/elles infusent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik trek af
- jij trekt af
- hij/zij/het trekt af
- wij trekken af
- jullie trekken af
- zij trekken af
Indicatif imparfait
- j'infusais
- tu infusais
- il/elle infusait
- nous infusions
- vous infusiez
- ils/elles infusaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik trok af
- jij trok af
- hij/zij/het trok af
- wij trokken af
- jullie trokken af
- zij trokken af
Indicatif passé composé
- j'ai infusé
- tu as infusé
- il/elle a infusé
- nous avons infusé
- vous avez infusé
- ils/elles ont infusé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgetrokken
- jij hebt afgetrokken
- hij/zij/het heeft afgetrokken
- wij hebben afgetrokken
- jullie hebben afgetrokken
- zij hebben afgetrokken
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais infusé
- tu avais infusé
- il/elle avait infusé
- nous avions infusé
- vous aviez infusé
- ils/elles avaient infusé
Voltooid verleden tijd
- ik had afgetrokken
- jij had afgetrokken
- hij/zij/het had afgetrokken
- wij hadden afgetrokken
- jullie hadden afgetrokken
- zij hadden afgetrokken
Indicatif futur
- j'infuserai
- tu infuseras
- il/elle infusera
- nous infuserons
- vous infuserez
- ils/elles infuseront
Toekomende tijd I
- ik zal aftrekken
- jij zult aftrekken
- hij/zij/het zal aftrekken
- wij zullen aftrekken
- jullie zullen aftrekken
- zij zullen aftrekken
Indicatif futur antérieur
- j'aurai infusé
- tu auras infusé
- il/elle aura infusé
- nous aurons infusé
- vous aurez infusé
- ils/elles auront infusé
Toekomende tijd II
- ik zal afgetrokken hebben
- jij zult afgetrokken hebben
- hij/zij/het zal afgetrokken hebben
- wij zullen afgetrokken hebben
- jullie zullen afgetrokken hebben
- zij zullen afgetrokken hebben
Conditionnel présent
- j'infuserais
- tu infuserais
- il/elle infuserait
- nous infuserions
- vous infuseriez
- ils/elles infuseraient
Conditionalis I
- ik zou aftrekken
- jij zou aftrekken
- hij/zij/het zou aftrekken
- wij zouden aftrekken
- jullie zouden aftrekken
- zij zouden aftrekken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais infusé
- tu aurais infusé
- il/elle aurait infusé
- nous aurions infusé
- vous auriez infusé
- ils/elles auraient infusé
Conditionalis II
- ik zou hebben afgetrokken
- jij zou hebben afgetrokken
- hij/zij/het zou hebben afgetrokken
- wij zouden hebben afgetrokken
- jullie zouden hebben afgetrokken
- zij zouden hebben afgetrokken
Impératif
- tu infuse
- vous infusez
Imperatief
- jij trek af
- jullie trekt af