Vervoeging van jaser
Onbepaalde wijs (infinitief): jaser
Frans
Nederlands
Présent
- je jase
- tu jases
- il/elle jase
- nous jasons
- vous jasez
- ils/elles jasent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik klets
- jij kletst
- hij/zij/het kletst
- wij kletsen
- jullie kletsen
- zij kletsen
Indicatif imparfait
- je jasais
- tu jasais
- il/elle jasait
- nous jasions
- vous jasiez
- ils/elles jasaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik kletste
- jij kletste
- hij/zij/het kletste
- wij kletsten
- jullie kletsten
- zij kletsten
Indicatif passé composé
- j'ai jasé
- tu as jasé
- il/elle a jasé
- nous avons jasé
- vous avez jasé
- ils/elles ont jasé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekletst
- jij hebt gekletst
- hij/zij/het heeft gekletst
- wij hebben gekletst
- jullie hebben gekletst
- zij hebben gekletst
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais jasé
- tu avais jasé
- il/elle avait jasé
- nous avions jasé
- vous aviez jasé
- ils/elles avaient jasé
Voltooid verleden tijd
- ik had gekletst
- jij had gekletst
- hij/zij/het had gekletst
- wij hadden gekletst
- jullie hadden gekletst
- zij hadden gekletst
Indicatif futur
- je jaserai
- tu jaseras
- il/elle jasera
- nous jaserons
- vous jaserez
- ils/elles jaseront
Toekomende tijd I
- ik zal kletsen
- jij zult kletsen
- hij/zij/het zal kletsen
- wij zullen kletsen
- jullie zullen kletsen
- zij zullen kletsen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai jasé
- tu auras jasé
- il/elle aura jasé
- nous aurons jasé
- vous aurez jasé
- ils/elles auront jasé
Toekomende tijd II
- ik zal gekletst hebben
- jij zult gekletst hebben
- hij/zij/het zal gekletst hebben
- wij zullen gekletst hebben
- jullie zullen gekletst hebben
- zij zullen gekletst hebben
Conditionnel présent
- je jaserais
- tu jaserais
- il/elle jaserait
- nous jaserions
- vous jaseriez
- ils/elles jaseraient
Conditionalis I
- ik zou kletsen
- jij zou kletsen
- hij/zij/het zou kletsen
- wij zouden kletsen
- jullie zouden kletsen
- zij zouden kletsen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais jasé
- tu aurais jasé
- il/elle aurait jasé
- nous aurions jasé
- vous auriez jasé
- ils/elles auraient jasé
Conditionalis II
- ik zou hebben gekletst
- jij zou hebben gekletst
- hij/zij/het zou hebben gekletst
- wij zouden hebben gekletst
- jullie zouden hebben gekletst
- zij zouden hebben gekletst
Impératif
- tu jase
- vous jasez
Imperatief
- jij klets
- jullie kletst