Vervoeging van lancer
Onbepaalde wijs (infinitief): lancer
Frans
Nederlands
Présent
- je lance
- tu lances
- il/elle lance
- nous lançons
- vous lancez
- ils/elles lancent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lanceer
- jij lanceert
- hij/zij/het lanceert
- wij lanceren
- jullie lanceren
- zij lanceren
Indicatif imparfait
- je lançais
- tu lançais
- il/elle lançait
- nous lancions
- vous lanciez
- ils/elles lançaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik lanceerde
- jij lanceerde
- hij/zij/het lanceerde
- wij lanceerden
- jullie lanceerden
- zij lanceerden
Indicatif passé composé
- j'ai lancé
- tu as lancé
- il/elle a lancé
- nous avons lancé
- vous avez lancé
- ils/elles ont lancé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelanceerd
- jij hebt gelanceerd
- hij/zij/het heeft gelanceerd
- wij hebben gelanceerd
- jullie hebben gelanceerd
- zij hebben gelanceerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais lancé
- tu avais lancé
- il/elle avait lancé
- nous avions lancé
- vous aviez lancé
- ils/elles avaient lancé
Voltooid verleden tijd
- ik had gelanceerd
- jij had gelanceerd
- hij/zij/het had gelanceerd
- wij hadden gelanceerd
- jullie hadden gelanceerd
- zij hadden gelanceerd
Indicatif futur
- je lancerai
- tu lanceras
- il/elle lancera
- nous lancerons
- vous lancerez
- ils/elles lanceront
Toekomende tijd I
- ik zal lanceren
- jij zult lanceren
- hij/zij/het zal lanceren
- wij zullen lanceren
- jullie zullen lanceren
- zij zullen lanceren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai lancé
- tu auras lancé
- il/elle aura lancé
- nous aurons lancé
- vous aurez lancé
- ils/elles auront lancé
Toekomende tijd II
- ik zal gelanceerd hebben
- jij zult gelanceerd hebben
- hij/zij/het zal gelanceerd hebben
- wij zullen gelanceerd hebben
- jullie zullen gelanceerd hebben
- zij zullen gelanceerd hebben
Conditionnel présent
- je lancerais
- tu lancerais
- il/elle lancerait
- nous lancerions
- vous lanceriez
- ils/elles lanceraient
Conditionalis I
- ik zou lanceren
- jij zou lanceren
- hij/zij/het zou lanceren
- wij zouden lanceren
- jullie zouden lanceren
- zij zouden lanceren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais lancé
- tu aurais lancé
- il/elle aurait lancé
- nous aurions lancé
- vous auriez lancé
- ils/elles auraient lancé
Conditionalis II
- ik zou hebben gelanceerd
- jij zou hebben gelanceerd
- hij/zij/het zou hebben gelanceerd
- wij zouden hebben gelanceerd
- jullie zouden hebben gelanceerd
- zij zouden hebben gelanceerd
Impératif
- tu lance
- vous lancez
Imperatief
- jij lanceer
- jullie lanceert