Vervoeging van libérer
Onbepaalde wijs (infinitief): libérer
Frans
Nederlands
Présent
- je libère
- tu libères
- il/elle libère
- nous libérons
- vous libérez
- ils/elles libèrent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik help af
- jij helpt af
- hij/zij/het helpt af
- wij helpen af
- jullie helpen af
- zij helpen af
Indicatif imparfait
- je libérais
- tu libérais
- il/elle libérait
- nous libérions
- vous libériez
- ils/elles libéraient
Onvoltooid verleden tijd
- ik hielp af
- jij hielp af
- hij/zij/het hielp af
- wij hielpen af
- jullie hielpen af
- zij hielpen af
Indicatif passé composé
- j'ai libéré
- tu as libéré
- il/elle a libéré
- nous avons libéré
- vous avez libéré
- ils/elles ont libéré
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeholpen
- jij hebt afgeholpen
- hij/zij/het heeft afgeholpen
- wij hebben afgeholpen
- jullie hebben afgeholpen
- zij hebben afgeholpen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais libéré
- tu avais libéré
- il/elle avait libéré
- nous avions libéré
- vous aviez libéré
- ils/elles avaient libéré
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeholpen
- jij had afgeholpen
- hij/zij/het had afgeholpen
- wij hadden afgeholpen
- jullie hadden afgeholpen
- zij hadden afgeholpen
Indicatif futur
- je libérerai
- tu libéreras
- il/elle libérera
- nous libérerons
- vous libérerez
- ils/elles libéreront
Toekomende tijd I
- ik zal afhelpen
- jij zult afhelpen
- hij/zij/het zal afhelpen
- wij zullen afhelpen
- jullie zullen afhelpen
- zij zullen afhelpen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai libéré
- tu auras libéré
- il/elle aura libéré
- nous aurons libéré
- vous aurez libéré
- ils/elles auront libéré
Toekomende tijd II
- ik zal afgeholpen hebben
- jij zult afgeholpen hebben
- hij/zij/het zal afgeholpen hebben
- wij zullen afgeholpen hebben
- jullie zullen afgeholpen hebben
- zij zullen afgeholpen hebben
Conditionnel présent
- je libérerais
- tu libérerais
- il/elle libérerait
- nous libérerions
- vous libéreriez
- ils/elles libéreraient
Conditionalis I
- ik zou afhelpen
- jij zou afhelpen
- hij/zij/het zou afhelpen
- wij zouden afhelpen
- jullie zouden afhelpen
- zij zouden afhelpen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais libéré
- tu aurais libéré
- il/elle aurait libéré
- nous aurions libéré
- vous auriez libéré
- ils/elles auraient libéré
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeholpen
- jij zou hebben afgeholpen
- hij/zij/het zou hebben afgeholpen
- wij zouden hebben afgeholpen
- jullie zouden hebben afgeholpen
- zij zouden hebben afgeholpen
Impératif
- tu libère
- vous libérez
Imperatief
- jij help af
- jullie helpt af