Vervoeging van manifester
Onbepaalde wijs (infinitief): manifester
Frans
Nederlands
Présent
- je manifeste
- tu manifestes
- il/elle manifeste
- nous manifestons
- vous manifestez
- ils/elles manifestent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik manifesteer
- jij manifesteert
- hij/zij/het manifesteert
- wij manifesteren
- jullie manifesteren
- zij manifesteren
Indicatif imparfait
- je manifestais
- tu manifestais
- il/elle manifestait
- nous manifestions
- vous manifestiez
- ils/elles manifestaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik manifesteerde
- jij manifesteerde
- hij/zij/het manifesteerde
- wij manifesteerden
- jullie manifesteerden
- zij manifesteerden
Indicatif passé composé
- j'ai manifesté
- tu as manifesté
- il/elle a manifesté
- nous avons manifesté
- vous avez manifesté
- ils/elles ont manifesté
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemanifesteerd
- jij hebt gemanifesteerd
- hij/zij/het heeft gemanifesteerd
- wij hebben gemanifesteerd
- jullie hebben gemanifesteerd
- zij hebben gemanifesteerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais manifesté
- tu avais manifesté
- il/elle avait manifesté
- nous avions manifesté
- vous aviez manifesté
- ils/elles avaient manifesté
Voltooid verleden tijd
- ik had gemanifesteerd
- jij had gemanifesteerd
- hij/zij/het had gemanifesteerd
- wij hadden gemanifesteerd
- jullie hadden gemanifesteerd
- zij hadden gemanifesteerd
Indicatif futur
- je manifesterai
- tu manifesteras
- il/elle manifestera
- nous manifesterons
- vous manifesterez
- ils/elles manifesteront
Toekomende tijd I
- ik zal manifesteren
- jij zult manifesteren
- hij/zij/het zal manifesteren
- wij zullen manifesteren
- jullie zullen manifesteren
- zij zullen manifesteren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai manifesté
- tu auras manifesté
- il/elle aura manifesté
- nous aurons manifesté
- vous aurez manifesté
- ils/elles auront manifesté
Toekomende tijd II
- ik zal gemanifesteerd hebben
- jij zult gemanifesteerd hebben
- hij/zij/het zal gemanifesteerd hebben
- wij zullen gemanifesteerd hebben
- jullie zullen gemanifesteerd hebben
- zij zullen gemanifesteerd hebben
Conditionnel présent
- je manifesterais
- tu manifesterais
- il/elle manifesterait
- nous manifesterions
- vous manifesteriez
- ils/elles manifesteraient
Conditionalis I
- ik zou manifesteren
- jij zou manifesteren
- hij/zij/het zou manifesteren
- wij zouden manifesteren
- jullie zouden manifesteren
- zij zouden manifesteren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais manifesté
- tu aurais manifesté
- il/elle aurait manifesté
- nous aurions manifesté
- vous auriez manifesté
- ils/elles auraient manifesté
Conditionalis II
- ik zou hebben gemanifesteerd
- jij zou hebben gemanifesteerd
- hij/zij/het zou hebben gemanifesteerd
- wij zouden hebben gemanifesteerd
- jullie zouden hebben gemanifesteerd
- zij zouden hebben gemanifesteerd
Impératif
- tu manifeste
- vous manifestez
Imperatief
- jij manifesteer
- jullie manifesteert