Vervoeging van minauder
Onbepaalde wijs (infinitief): minauder
Frans
Nederlands
Présent
- je minaude
- tu minaudes
- il/elle minaude
- nous minaudons
- vous minaudez
- ils/elles minaudent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik geld
- jij geldt
- hij/zij/het geldt
- wij gelden
- jullie gelden
- zij gelden
Indicatif imparfait
- je minaudais
- tu minaudais
- il/elle minaudait
- nous minaudions
- vous minaudiez
- ils/elles minaudaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik gold
- jij gold
- hij/zij/het gold
- wij golden
- jullie golden
- zij golden
Indicatif passé composé
- j'ai minaudé
- tu as minaudé
- il/elle a minaudé
- nous avons minaudé
- vous avez minaudé
- ils/elles ont minaudé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegolden
- jij hebt gegolden
- hij/zij/het heeft gegolden
- wij hebben gegolden
- jullie hebben gegolden
- zij hebben gegolden
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais minaudé
- tu avais minaudé
- il/elle avait minaudé
- nous avions minaudé
- vous aviez minaudé
- ils/elles avaient minaudé
Voltooid verleden tijd
- ik had gegolden
- jij had gegolden
- hij/zij/het had gegolden
- wij hadden gegolden
- jullie hadden gegolden
- zij hadden gegolden
Indicatif futur
- je minauderai
- tu minauderas
- il/elle minaudera
- nous minauderons
- vous minauderez
- ils/elles minauderont
Toekomende tijd I
- ik zal gelden
- jij zult gelden
- hij/zij/het zal gelden
- wij zullen gelden
- jullie zullen gelden
- zij zullen gelden
Indicatif futur antérieur
- j'aurai minaudé
- tu auras minaudé
- il/elle aura minaudé
- nous aurons minaudé
- vous aurez minaudé
- ils/elles auront minaudé
Toekomende tijd II
- ik zal gegolden hebben
- jij zult gegolden hebben
- hij/zij/het zal gegolden hebben
- wij zullen gegolden hebben
- jullie zullen gegolden hebben
- zij zullen gegolden hebben
Conditionnel présent
- je minauderais
- tu minauderais
- il/elle minauderait
- nous minauderions
- vous minauderiez
- ils/elles minauderaient
Conditionalis I
- ik zou gelden
- jij zou gelden
- hij/zij/het zou gelden
- wij zouden gelden
- jullie zouden gelden
- zij zouden gelden
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais minaudé
- tu aurais minaudé
- il/elle aurait minaudé
- nous aurions minaudé
- vous auriez minaudé
- ils/elles auraient minaudé
Conditionalis II
- ik zou hebben gegolden
- jij zou hebben gegolden
- hij/zij/het zou hebben gegolden
- wij zouden hebben gegolden
- jullie zouden hebben gegolden
- zij zouden hebben gegolden
Impératif
- tu minaude
- vous minaudez
Imperatief
- jij geld
- jullie geldt