Vervoeging van osciller

Frans

Nederlands

Présent

  • il/elle oscille
  • ils/elles oscillent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het oscilleert
  • zij oscilleren

Indicatif imparfait

  • il/elle oscillait
  • ils/elles oscillaient

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het oscilleerde
  • zij oscilleerden

Indicatif passé composé

  • il/elle a oscillé
  • ils/elles ont oscillé

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft geöscilleerd
  • zij hebben geöscilleerd

Indicatif plus-que-parfait

  • il/elle avait oscillé
  • ils/elles avaient oscillé

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had geöscilleerd
  • zij hadden geöscilleerd

Indicatif futur

  • il/elle oscillera
  • ils/elles oscilleront

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal oscilleren
  • zij zult oscilleren

Indicatif futur antérieur

  • il/elle aura oscillé
  • ils/elles auront oscillé

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal geöscilleerd hebben
  • zij zult geöscilleerd hebben

Conditionnel présent

  • il/elle oscillerait
  • ils/elles oscilleraient

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal oscilleren
  • zij zullen oscilleren

Conditionnel passé (1ère forme)

  • il/elle aurait oscillé
  • ils/elles auraient oscillé

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben geöscilleerd
  • zij zullen hebben geöscilleerd