Vervoeging van parader
Onbepaalde wijs (infinitief): parader
Frans
Nederlands
Présent
- je parade
- tu parades
- il/elle parade
- nous paradons
- vous paradez
- ils/elles paradent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik paradeer
- jij paradeert
- hij/zij/het paradeert
- wij paraderen
- jullie paraderen
- zij paraderen
Indicatif imparfait
- je paradais
- tu paradais
- il/elle paradait
- nous paradions
- vous paradiez
- ils/elles paradaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik paradeerde
- jij paradeerde
- hij/zij/het paradeerde
- wij paradeerden
- jullie paradeerden
- zij paradeerden
Indicatif passé composé
- j'ai paradé
- tu as paradé
- il/elle a paradé
- nous avons paradé
- vous avez paradé
- ils/elles ont paradé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geparadeerd
- jij hebt geparadeerd
- hij/zij/het heeft geparadeerd
- wij hebben geparadeerd
- jullie hebben geparadeerd
- zij hebben geparadeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais paradé
- tu avais paradé
- il/elle avait paradé
- nous avions paradé
- vous aviez paradé
- ils/elles avaient paradé
Voltooid verleden tijd
- ik had geparadeerd
- jij had geparadeerd
- hij/zij/het had geparadeerd
- wij hadden geparadeerd
- jullie hadden geparadeerd
- zij hadden geparadeerd
Indicatif futur
- je paraderai
- tu paraderas
- il/elle paradera
- nous paraderons
- vous paraderez
- ils/elles paraderont
Toekomende tijd I
- ik zal paraderen
- jij zult paraderen
- hij/zij/het zal paraderen
- wij zullen paraderen
- jullie zullen paraderen
- zij zullen paraderen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai paradé
- tu auras paradé
- il/elle aura paradé
- nous aurons paradé
- vous aurez paradé
- ils/elles auront paradé
Toekomende tijd II
- ik zal geparadeerd hebben
- jij zult geparadeerd hebben
- hij/zij/het zal geparadeerd hebben
- wij zullen geparadeerd hebben
- jullie zullen geparadeerd hebben
- zij zullen geparadeerd hebben
Conditionnel présent
- je paraderais
- tu paraderais
- il/elle paraderait
- nous paraderions
- vous paraderiez
- ils/elles paraderaient
Conditionalis I
- ik zou paraderen
- jij zou paraderen
- hij/zij/het zou paraderen
- wij zouden paraderen
- jullie zouden paraderen
- zij zouden paraderen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais paradé
- tu aurais paradé
- il/elle aurait paradé
- nous aurions paradé
- vous auriez paradé
- ils/elles auraient paradé
Conditionalis II
- ik zou hebben geparadeerd
- jij zou hebben geparadeerd
- hij/zij/het zou hebben geparadeerd
- wij zouden hebben geparadeerd
- jullie zouden hebben geparadeerd
- zij zouden hebben geparadeerd
Impératif
- tu parade
- vous paradez
Imperatief
- jij paradeer
- jullie paradeert