Vervoeging van pouvoir
Onbepaalde wijs (infinitief): pouvoir
Frans
Nederlands
Présent
- je peux
- tu peux
- il/elle peut
- nous pouvons
- vous pouvez
- ils/elles peuvent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kan
- jij kan
- hij/zij/het kan
- wij kunnen
- jullie kunnen
- zij kunnen
Indicatif imparfait
- je pouvais
- tu pouvais
- il/elle pouvait
- nous pouvions
- vous pouviez
- ils/elles pouvaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik kon
- jij kon
- hij/zij/het kon
- wij konden
- jullie konden
- zij konden
Indicatif passé composé
- j'ai pu
- tu as pu
- il/elle a pu
- nous avons pu
- vous avez pu
- ils/elles ont pu
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekund
- jij hebt gekund
- hij/zij/het heeft gekund
- wij hebben gekund
- jullie hebben gekund
- zij hebben gekund
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais pu
- tu avais pu
- il/elle avait pu
- nous avions pu
- vous aviez pu
- ils/elles avaient pu
Voltooid verleden tijd
- ik had gekund
- jij had gekund
- hij/zij/het had gekund
- wij hadden gekund
- jullie hadden gekund
- zij hadden gekund
Indicatif futur
- je pourrai
- tu pourras
- il/elle pourra
- nous pourrons
- vous pourrez
- ils/elles pourront
Toekomende tijd I
- ik zal kunnen
- jij zult kunnen
- hij/zij/het zal kunnen
- wij zullen kunnen
- jullie zullen kunnen
- zij zullen kunnen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai pu
- tu auras pu
- il/elle aura pu
- nous aurons pu
- vous aurez pu
- ils/elles auront pu
Toekomende tijd II
- ik zal gekund hebben
- jij zult gekund hebben
- hij/zij/het zal gekund hebben
- wij zullen gekund hebben
- jullie zullen gekund hebben
- zij zullen gekund hebben
Conditionnel présent
- je pourrais
- tu pourrais
- il/elle pourrait
- nous pourrions
- vous pourriez
- ils/elles pourraient
Conditionalis I
- ik zou kunnen
- jij zou kunnen
- hij/zij/het zou kunnen
- wij zouden kunnen
- jullie zouden kunnen
- zij zouden kunnen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais pu
- tu aurais pu
- il/elle aurait pu
- nous aurions pu
- vous auriez pu
- ils/elles auraient pu
Conditionalis II
- ik zou hebben gekund
- jij zou hebben gekund
- hij/zij/het zou hebben gekund
- wij zouden hebben gekund
- jullie zouden hebben gekund
- zij zouden hebben gekund