Vervoeging van prévenir

Vertaling: voorkomen

Frans

Nederlands

Présent

  • je préviens
  • tu préviens
  • il/elle prévient
  • nous prévenons
  • vous prévenez
  • ils/elles préviennent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik voorkom
  • jij voorkomt
  • hij/zij/het voorkomt
  • wij voorkomen
  • jullie voorkomen
  • zij voorkomen

Indicatif imparfait

  • je prévenais
  • tu prévenais
  • il/elle prévenait
  • nous prévenions
  • vous préveniez
  • ils/elles prévenaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik voorkwam
  • jij voorkwam
  • hij/zij/het voorkwam
  • wij voorkwamen
  • jullie voorkwamen
  • zij voorkwamen

Indicatif passé composé

  • j'ai prévenu
  • tu as prévenu
  • il/elle a prévenu
  • nous avons prévenu
  • vous avez prévenu
  • ils/elles ont prévenu

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb voorkomen
  • jij hebt voorkomen
  • hij/zij/het heeft voorkomen
  • wij hebben voorkomen
  • jullie hebben voorkomen
  • zij hebben voorkomen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais prévenu
  • tu avais prévenu
  • il/elle avait prévenu
  • nous avions prévenu
  • vous aviez prévenu
  • ils/elles avaient prévenu

Voltooid verleden tijd

  • ik had voorkomen
  • jij had voorkomen
  • hij/zij/het had voorkomen
  • wij hadden voorkomen
  • jullie hadden voorkomen
  • zij hadden voorkomen

Indicatif futur

  • je préviendrai
  • tu préviendras
  • il/elle préviendra
  • nous préviendrons
  • vous préviendrez
  • ils/elles préviendront

Toekomende tijd I

  • ik zal voorkomen
  • jij zult voorkomen
  • hij/zij/het zal voorkomen
  • wij zullen voorkomen
  • jullie zullen voorkomen
  • zij zullen voorkomen

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai prévenu
  • tu auras prévenu
  • il/elle aura prévenu
  • nous aurons prévenu
  • vous aurez prévenu
  • ils/elles auront prévenu

Toekomende tijd II

  • ik zal voorkomen hebben
  • jij zult voorkomen hebben
  • hij/zij/het zal voorkomen hebben
  • wij zullen voorkomen hebben
  • jullie zullen voorkomen hebben
  • zij zullen voorkomen hebben

Conditionnel présent

  • je préviendrais
  • tu préviendrais
  • il/elle préviendrait
  • nous préviendrions
  • vous préviendriez
  • ils/elles préviendraient

Conditionalis I

  • ik zou voorkomen
  • jij zou voorkomen
  • hij/zij/het zou voorkomen
  • wij zouden voorkomen
  • jullie zouden voorkomen
  • zij zouden voorkomen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais prévenu
  • tu aurais prévenu
  • il/elle aurait prévenu
  • nous aurions prévenu
  • vous auriez prévenu
  • ils/elles auraient prévenu

Conditionalis II

  • ik zou hebben voorkomen
  • jij zou hebben voorkomen
  • hij/zij/het zou hebben voorkomen
  • wij zouden hebben voorkomen
  • jullie zouden hebben voorkomen
  • zij zouden hebben voorkomen

Impératif

  • tu préviens
  • vous prévenez

Imperatief

  • jij voorkom
  • jullie voorkomt