Vervoeging van prescrire
Onbepaalde wijs (infinitief): prescrire
Frans
Nederlands
Présent
- je prescris
- tu prescris
- il/elle prescrit
- nous prescrivons
- vous prescrivez
- ils/elles prescrivent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schrijf voor
- jij schrijft voor
- hij/zij/het schrijft voor
- wij schrijven voor
- jullie schrijven voor
- zij schrijven voor
Indicatif imparfait
- je prescrivais
- tu prescrivais
- il/elle prescrivait
- nous prescrivions
- vous prescriviez
- ils/elles prescrivaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik schreef voor
- jij schreef voor
- hij/zij/het schreef voor
- wij schreven voor
- jullie schreven voor
- zij schreven voor
Indicatif passé composé
- j'ai prescrit
- tu as prescrit
- il/elle a prescrit
- nous avons prescrit
- vous avez prescrit
- ils/elles ont prescrit
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voorgeschreven
- jij hebt voorgeschreven
- hij/zij/het heeft voorgeschreven
- wij hebben voorgeschreven
- jullie hebben voorgeschreven
- zij hebben voorgeschreven
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais prescrit
- tu avais prescrit
- il/elle avait prescrit
- nous avions prescrit
- vous aviez prescrit
- ils/elles avaient prescrit
Voltooid verleden tijd
- ik had voorgeschreven
- jij had voorgeschreven
- hij/zij/het had voorgeschreven
- wij hadden voorgeschreven
- jullie hadden voorgeschreven
- zij hadden voorgeschreven
Indicatif futur
- je prescrirai
- tu prescriras
- il/elle prescrira
- nous prescrirons
- vous prescrirez
- ils/elles prescriront
Toekomende tijd I
- ik zal voorschrijven
- jij zult voorschrijven
- hij/zij/het zal voorschrijven
- wij zullen voorschrijven
- jullie zullen voorschrijven
- zij zullen voorschrijven
Indicatif futur antérieur
- j'aurai prescrit
- tu auras prescrit
- il/elle aura prescrit
- nous aurons prescrit
- vous aurez prescrit
- ils/elles auront prescrit
Toekomende tijd II
- ik zal voorgeschreven hebben
- jij zult voorgeschreven hebben
- hij/zij/het zal voorgeschreven hebben
- wij zullen voorgeschreven hebben
- jullie zullen voorgeschreven hebben
- zij zullen voorgeschreven hebben
Conditionnel présent
- je prescrirais
- tu prescrirais
- il/elle prescrirait
- nous prescririons
- vous prescririez
- ils/elles prescriraient
Conditionalis I
- ik zou voorschrijven
- jij zou voorschrijven
- hij/zij/het zou voorschrijven
- wij zouden voorschrijven
- jullie zouden voorschrijven
- zij zouden voorschrijven
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais prescrit
- tu aurais prescrit
- il/elle aurait prescrit
- nous aurions prescrit
- vous auriez prescrit
- ils/elles auraient prescrit
Conditionalis II
- ik zou hebben voorgeschreven
- jij zou hebben voorgeschreven
- hij/zij/het zou hebben voorgeschreven
- wij zouden hebben voorgeschreven
- jullie zouden hebben voorgeschreven
- zij zouden hebben voorgeschreven
Impératif
- tu prescris
- vous prescrivez
Imperatief
- jij schrijf voor
- jullie schrijft voor