Vervoeging van réécouter
Onbepaalde wijs (infinitief): réécouter
Frans
Nederlands
Présent
- je réécoute
- tu réécoutes
- il/elle réécoute
- nous réécoutons
- vous réécoutez
- ils/elles réécoutent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik speel af
- jij speelt af
- hij/zij/het speelt af
- wij spelen af
- jullie spelen af
- zij spelen af
Indicatif imparfait
- je réécoutais
- tu réécoutais
- il/elle réécoutait
- nous réécoutions
- vous réécoutiez
- ils/elles réécoutaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik speelde af
- jij speelde af
- hij/zij/het speelde af
- wij speelden af
- jullie speelden af
- zij speelden af
Indicatif passé composé
- j'ai réécouté
- tu as réécouté
- il/elle a réécouté
- nous avons réécouté
- vous avez réécouté
- ils/elles ont réécouté
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgespeeld
- jij hebt afgespeeld
- hij/zij/het heeft afgespeeld
- wij hebben afgespeeld
- jullie hebben afgespeeld
- zij hebben afgespeeld
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais réécouté
- tu avais réécouté
- il/elle avait réécouté
- nous avions réécouté
- vous aviez réécouté
- ils/elles avaient réécouté
Voltooid verleden tijd
- ik had afgespeeld
- jij had afgespeeld
- hij/zij/het had afgespeeld
- wij hadden afgespeeld
- jullie hadden afgespeeld
- zij hadden afgespeeld
Indicatif futur
- je réécouterai
- tu réécouteras
- il/elle réécoutera
- nous réécouterons
- vous réécouterez
- ils/elles réécouteront
Toekomende tijd I
- ik zal afspelen
- jij zult afspelen
- hij/zij/het zal afspelen
- wij zullen afspelen
- jullie zullen afspelen
- zij zullen afspelen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai réécouté
- tu auras réécouté
- il/elle aura réécouté
- nous aurons réécouté
- vous aurez réécouté
- ils/elles auront réécouté
Toekomende tijd II
- ik zal afgespeeld hebben
- jij zult afgespeeld hebben
- hij/zij/het zal afgespeeld hebben
- wij zullen afgespeeld hebben
- jullie zullen afgespeeld hebben
- zij zullen afgespeeld hebben
Conditionnel présent
- je réécouterais
- tu réécouterais
- il/elle réécouterait
- nous réécouterions
- vous réécouteriez
- ils/elles réécouteraient
Conditionalis I
- ik zou afspelen
- jij zou afspelen
- hij/zij/het zou afspelen
- wij zouden afspelen
- jullie zouden afspelen
- zij zouden afspelen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais réécouté
- tu aurais réécouté
- il/elle aurait réécouté
- nous aurions réécouté
- vous auriez réécouté
- ils/elles auraient réécouté
Conditionalis II
- ik zou hebben afgespeeld
- jij zou hebben afgespeeld
- hij/zij/het zou hebben afgespeeld
- wij zouden hebben afgespeeld
- jullie zouden hebben afgespeeld
- zij zouden hebben afgespeeld
Impératif
- tu réécoute
- vous réécoutez
Imperatief
- jij speel af
- jullie speelt af