Vervoeging van réciter
Onbepaalde wijs (infinitief): réciter
Frans
Nederlands
Présent
- je récite
- tu récites
- il/elle récite
- nous récitons
- vous récitez
- ils/elles récitent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik reciteer
- jij reciteert
- hij/zij/het reciteert
- wij reciteren
- jullie reciteren
- zij reciteren
Indicatif imparfait
- je récitais
- tu récitais
- il/elle récitait
- nous récitions
- vous récitiez
- ils/elles récitaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik reciteerde
- jij reciteerde
- hij/zij/het reciteerde
- wij reciteerden
- jullie reciteerden
- zij reciteerden
Indicatif passé composé
- j'ai récité
- tu as récité
- il/elle a récité
- nous avons récité
- vous avez récité
- ils/elles ont récité
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gereciteerd
- jij hebt gereciteerd
- hij/zij/het heeft gereciteerd
- wij hebben gereciteerd
- jullie hebben gereciteerd
- zij hebben gereciteerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais récité
- tu avais récité
- il/elle avait récité
- nous avions récité
- vous aviez récité
- ils/elles avaient récité
Voltooid verleden tijd
- ik had gereciteerd
- jij had gereciteerd
- hij/zij/het had gereciteerd
- wij hadden gereciteerd
- jullie hadden gereciteerd
- zij hadden gereciteerd
Indicatif futur
- je réciterai
- tu réciteras
- il/elle récitera
- nous réciterons
- vous réciterez
- ils/elles réciteront
Toekomende tijd I
- ik zal reciteren
- jij zult reciteren
- hij/zij/het zal reciteren
- wij zullen reciteren
- jullie zullen reciteren
- zij zullen reciteren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai récité
- tu auras récité
- il/elle aura récité
- nous aurons récité
- vous aurez récité
- ils/elles auront récité
Toekomende tijd II
- ik zal gereciteerd hebben
- jij zult gereciteerd hebben
- hij/zij/het zal gereciteerd hebben
- wij zullen gereciteerd hebben
- jullie zullen gereciteerd hebben
- zij zullen gereciteerd hebben
Conditionnel présent
- je réciterais
- tu réciterais
- il/elle réciterait
- nous réciterions
- vous réciteriez
- ils/elles réciteraient
Conditionalis I
- ik zou reciteren
- jij zou reciteren
- hij/zij/het zou reciteren
- wij zouden reciteren
- jullie zouden reciteren
- zij zouden reciteren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais récité
- tu aurais récité
- il/elle aurait récité
- nous aurions récité
- vous auriez récité
- ils/elles auraient récité
Conditionalis II
- ik zou hebben gereciteerd
- jij zou hebben gereciteerd
- hij/zij/het zou hebben gereciteerd
- wij zouden hebben gereciteerd
- jullie zouden hebben gereciteerd
- zij zouden hebben gereciteerd
Impératif
- tu récite
- vous récitez
Imperatief
- jij reciteer
- jullie reciteert