Vervoeging van régaler
Onbepaalde wijs (infinitief): régaler
Frans
Nederlands
Présent
- je régale
- tu régales
- il/elle régale
- nous régalons
- vous régalez
- ils/elles régalent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onthaal
- jij onthaalt
- hij/zij/het onthaalt
- wij onthalen
- jullie onthalen
- zij onthalen
Indicatif imparfait
- je régalais
- tu régalais
- il/elle régalait
- nous régalions
- vous régaliez
- ils/elles régalaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik onthaalde
- jij onthaalde
- hij/zij/het onthaalde
- wij onthaalden
- jullie onthaalden
- zij onthaalden
Indicatif passé composé
- j'ai régalé
- tu as régalé
- il/elle a régalé
- nous avons régalé
- vous avez régalé
- ils/elles ont régalé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onthaald
- jij hebt onthaald
- hij/zij/het heeft onthaald
- wij hebben onthaald
- jullie hebben onthaald
- zij hebben onthaald
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais régalé
- tu avais régalé
- il/elle avait régalé
- nous avions régalé
- vous aviez régalé
- ils/elles avaient régalé
Voltooid verleden tijd
- ik had onthaald
- jij had onthaald
- hij/zij/het had onthaald
- wij hadden onthaald
- jullie hadden onthaald
- zij hadden onthaald
Indicatif futur
- je régalerai
- tu régaleras
- il/elle régalera
- nous régalerons
- vous régalerez
- ils/elles régaleront
Toekomende tijd I
- ik zal onthalen
- jij zult onthalen
- hij/zij/het zal onthalen
- wij zullen onthalen
- jullie zullen onthalen
- zij zullen onthalen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai régalé
- tu auras régalé
- il/elle aura régalé
- nous aurons régalé
- vous aurez régalé
- ils/elles auront régalé
Toekomende tijd II
- ik zal onthaald hebben
- jij zult onthaald hebben
- hij/zij/het zal onthaald hebben
- wij zullen onthaald hebben
- jullie zullen onthaald hebben
- zij zullen onthaald hebben
Conditionnel présent
- je régalerais
- tu régalerais
- il/elle régalerait
- nous régalerions
- vous régaleriez
- ils/elles régaleraient
Conditionalis I
- ik zou onthalen
- jij zou onthalen
- hij/zij/het zou onthalen
- wij zouden onthalen
- jullie zouden onthalen
- zij zouden onthalen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais régalé
- tu aurais régalé
- il/elle aurait régalé
- nous aurions régalé
- vous auriez régalé
- ils/elles auraient régalé
Conditionalis II
- ik zou hebben onthaald
- jij zou hebben onthaald
- hij/zij/het zou hebben onthaald
- wij zouden hebben onthaald
- jullie zouden hebben onthaald
- zij zouden hebben onthaald
Impératif
- tu régale
- vous régalez
Imperatief
- jij onthaal
- jullie onthaalt