Vervoeging van ramasser
Onbepaalde wijs (infinitief): ramasser
Frans
Nederlands
Présent
- je ramasse
- tu ramasses
- il/elle ramasse
- nous ramassons
- vous ramassez
- ils/elles ramassent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hoop opeen
- jij hoopt opeen
- hij/zij/het hoopt opeen
- wij hopen opeen
- jullie hopen opeen
- zij hopen opeen
Indicatif imparfait
- je ramassais
- tu ramassais
- il/elle ramassait
- nous ramassions
- vous ramassiez
- ils/elles ramassaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik hoopte opeen
- jij hoopte opeen
- hij/zij/het hoopte opeen
- wij hoopten opeen
- jullie hoopten opeen
- zij hoopten opeen
Indicatif passé composé
- j'ai ramassé
- tu as ramassé
- il/elle a ramassé
- nous avons ramassé
- vous avez ramassé
- ils/elles ont ramassé
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opeengehoopt
- jij hebt opeengehoopt
- hij/zij/het heeft opeengehoopt
- wij hebben opeengehoopt
- jullie hebben opeengehoopt
- zij hebben opeengehoopt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais ramassé
- tu avais ramassé
- il/elle avait ramassé
- nous avions ramassé
- vous aviez ramassé
- ils/elles avaient ramassé
Voltooid verleden tijd
- ik had opeengehoopt
- jij had opeengehoopt
- hij/zij/het had opeengehoopt
- wij hadden opeengehoopt
- jullie hadden opeengehoopt
- zij hadden opeengehoopt
Indicatif futur
- je ramasserai
- tu ramasseras
- il/elle ramassera
- nous ramasserons
- vous ramasserez
- ils/elles ramasseront
Toekomende tijd I
- ik zal opeenhopen
- jij zult opeenhopen
- hij/zij/het zal opeenhopen
- wij zullen opeenhopen
- jullie zullen opeenhopen
- zij zullen opeenhopen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai ramassé
- tu auras ramassé
- il/elle aura ramassé
- nous aurons ramassé
- vous aurez ramassé
- ils/elles auront ramassé
Toekomende tijd II
- ik zal opeengehoopt hebben
- jij zult opeengehoopt hebben
- hij/zij/het zal opeengehoopt hebben
- wij zullen opeengehoopt hebben
- jullie zullen opeengehoopt hebben
- zij zullen opeengehoopt hebben
Conditionnel présent
- je ramasserais
- tu ramasserais
- il/elle ramasserait
- nous ramasserions
- vous ramasseriez
- ils/elles ramasseraient
Conditionalis I
- ik zou opeenhopen
- jij zou opeenhopen
- hij/zij/het zou opeenhopen
- wij zouden opeenhopen
- jullie zouden opeenhopen
- zij zouden opeenhopen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais ramassé
- tu aurais ramassé
- il/elle aurait ramassé
- nous aurions ramassé
- vous auriez ramassé
- ils/elles auraient ramassé
Conditionalis II
- ik zou hebben opeengehoopt
- jij zou hebben opeengehoopt
- hij/zij/het zou hebben opeengehoopt
- wij zouden hebben opeengehoopt
- jullie zouden hebben opeengehoopt
- zij zouden hebben opeengehoopt
Impératif
- tu ramasse
- vous ramassez
Imperatief
- jij hoop opeen
- jullie hoopt opeen