Vervoeging van reconduire
Onbepaalde wijs (infinitief): reconduire
Frans
Nederlands
Présent
- je reconduis
- tu reconduis
- il/elle reconduit
- nous reconduisons
- vous reconduisez
- ils/elles reconduisent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik laat uit
- jij laat uit
- hij/zij/het laat uit
- wij laten uit
- jullie laten uit
- zij laten uit
Indicatif imparfait
- je reconduisais
- tu reconduisais
- il/elle reconduisait
- nous reconduisions
- vous reconduisiez
- ils/elles reconduisaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik liet uit
- jij liet uit
- hij/zij/het liet uit
- wij lieten uit
- jullie lieten uit
- zij lieten uit
Indicatif passé composé
- j'ai reconduit
- tu as reconduit
- il/elle a reconduit
- nous avons reconduit
- vous avez reconduit
- ils/elles ont reconduit
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgelaten
- jij hebt uitgelaten
- hij/zij/het heeft uitgelaten
- wij hebben uitgelaten
- jullie hebben uitgelaten
- zij hebben uitgelaten
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais reconduit
- tu avais reconduit
- il/elle avait reconduit
- nous avions reconduit
- vous aviez reconduit
- ils/elles avaient reconduit
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgelaten
- jij had uitgelaten
- hij/zij/het had uitgelaten
- wij hadden uitgelaten
- jullie hadden uitgelaten
- zij hadden uitgelaten
Indicatif futur
- je reconduirai
- tu reconduiras
- il/elle reconduira
- nous reconduirons
- vous reconduirez
- ils/elles reconduiront
Toekomende tijd I
- ik zal uitlaten
- jij zult uitlaten
- hij/zij/het zal uitlaten
- wij zullen uitlaten
- jullie zullen uitlaten
- zij zullen uitlaten
Indicatif futur antérieur
- j'aurai reconduit
- tu auras reconduit
- il/elle aura reconduit
- nous aurons reconduit
- vous aurez reconduit
- ils/elles auront reconduit
Toekomende tijd II
- ik zal uitgelaten hebben
- jij zult uitgelaten hebben
- hij/zij/het zal uitgelaten hebben
- wij zullen uitgelaten hebben
- jullie zullen uitgelaten hebben
- zij zullen uitgelaten hebben
Conditionnel présent
- je reconduirais
- tu reconduirais
- il/elle reconduirait
- nous reconduirions
- vous reconduiriez
- ils/elles reconduiraient
Conditionalis I
- ik zou uitlaten
- jij zou uitlaten
- hij/zij/het zou uitlaten
- wij zouden uitlaten
- jullie zouden uitlaten
- zij zouden uitlaten
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais reconduit
- tu aurais reconduit
- il/elle aurait reconduit
- nous aurions reconduit
- vous auriez reconduit
- ils/elles auraient reconduit
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgelaten
- jij zou hebben uitgelaten
- hij/zij/het zou hebben uitgelaten
- wij zouden hebben uitgelaten
- jullie zouden hebben uitgelaten
- zij zouden hebben uitgelaten
Impératif
- tu reconduis
- vous reconduisez
Imperatief
- jij laat uit
- jullie laat uit