Vervoeging van redoubler

Frans

Nederlands

Présent

  • je redouble
  • tu redoubles
  • il/elle redouble
  • nous redoublons
  • vous redoublez
  • ils/elles redoublent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik synchroniseer na
  • jij synchroniseert na
  • hij/zij/het synchroniseert na
  • wij synchroniseren na
  • jullie synchroniseren na
  • zij synchroniseren na

Indicatif imparfait

  • je redoublais
  • tu redoublais
  • il/elle redoublait
  • nous redoublions
  • vous redoubliez
  • ils/elles redoublaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik synchroniseerde na
  • jij synchroniseerde na
  • hij/zij/het synchroniseerde na
  • wij synchroniseerden na
  • jullie synchroniseerden na
  • zij synchroniseerden na

Indicatif passé composé

  • j'ai redoublé
  • tu as redoublé
  • il/elle a redoublé
  • nous avons redoublé
  • vous avez redoublé
  • ils/elles ont redoublé

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb nagesynchroniseerd
  • jij hebt nagesynchroniseerd
  • hij/zij/het heeft nagesynchroniseerd
  • wij hebben nagesynchroniseerd
  • jullie hebben nagesynchroniseerd
  • zij hebben nagesynchroniseerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais redoublé
  • tu avais redoublé
  • il/elle avait redoublé
  • nous avions redoublé
  • vous aviez redoublé
  • ils/elles avaient redoublé

Voltooid verleden tijd

  • ik had nagesynchroniseerd
  • jij had nagesynchroniseerd
  • hij/zij/het had nagesynchroniseerd
  • wij hadden nagesynchroniseerd
  • jullie hadden nagesynchroniseerd
  • zij hadden nagesynchroniseerd

Indicatif futur

  • je redoublerai
  • tu redoubleras
  • il/elle redoublera
  • nous redoublerons
  • vous redoublerez
  • ils/elles redoubleront

Toekomende tijd I

  • ik zal nasynchroniseren
  • jij zult nasynchroniseren
  • hij/zij/het zal nasynchroniseren
  • wij zullen nasynchroniseren
  • jullie zullen nasynchroniseren
  • zij zullen nasynchroniseren

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai redoublé
  • tu auras redoublé
  • il/elle aura redoublé
  • nous aurons redoublé
  • vous aurez redoublé
  • ils/elles auront redoublé

Toekomende tijd II

  • ik zal nagesynchroniseerd hebben
  • jij zult nagesynchroniseerd hebben
  • hij/zij/het zal nagesynchroniseerd hebben
  • wij zullen nagesynchroniseerd hebben
  • jullie zullen nagesynchroniseerd hebben
  • zij zullen nagesynchroniseerd hebben

Conditionnel présent

  • je redoublerais
  • tu redoublerais
  • il/elle redoublerait
  • nous redoublerions
  • vous redoubleriez
  • ils/elles redoubleraient

Conditionalis I

  • ik zou nasynchroniseren
  • jij zou nasynchroniseren
  • hij/zij/het zou nasynchroniseren
  • wij zouden nasynchroniseren
  • jullie zouden nasynchroniseren
  • zij zouden nasynchroniseren

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais redoublé
  • tu aurais redoublé
  • il/elle aurait redoublé
  • nous aurions redoublé
  • vous auriez redoublé
  • ils/elles auraient redoublé

Conditionalis II

  • ik zou hebben nagesynchroniseerd
  • jij zou hebben nagesynchroniseerd
  • hij/zij/het zou hebben nagesynchroniseerd
  • wij zouden hebben nagesynchroniseerd
  • jullie zouden hebben nagesynchroniseerd
  • zij zouden hebben nagesynchroniseerd

Impératif

  • tu redouble
  • vous redoublez

Imperatief

  • jij synchroniseer na
  • jullie synchroniseert na