Vervoeging van sentir
Onbepaalde wijs (infinitief): sentir
Frans
Nederlands
Présent
- je sens
- tu sens
- il/elle sent
- nous sentons
- vous sentez
- ils/elles sentent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ruik
- jij ruikt
- hij/zij/het ruikt
- wij ruiken
- jullie ruiken
- zij ruiken
Indicatif imparfait
- je sentais
- tu sentais
- il/elle sentait
- nous sentions
- vous sentiez
- ils/elles sentaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik rook
- jij rook
- hij/zij/het rook
- wij roken
- jullie roken
- zij roken
Indicatif passé composé
- j'ai senti
- tu as senti
- il/elle a senti
- nous avons senti
- vous avez senti
- ils/elles ont senti
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geroken
- jij hebt geroken
- hij/zij/het heeft geroken
- wij hebben geroken
- jullie hebben geroken
- zij hebben geroken
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais senti
- tu avais senti
- il/elle avait senti
- nous avions senti
- vous aviez senti
- ils/elles avaient senti
Voltooid verleden tijd
- ik had geroken
- jij had geroken
- hij/zij/het had geroken
- wij hadden geroken
- jullie hadden geroken
- zij hadden geroken
Indicatif futur
- je sentirai
- tu sentiras
- il/elle sentira
- nous sentirons
- vous sentirez
- ils/elles sentiront
Toekomende tijd I
- ik zal ruiken
- jij zult ruiken
- hij/zij/het zal ruiken
- wij zullen ruiken
- jullie zullen ruiken
- zij zullen ruiken
Indicatif futur antérieur
- j'aurai senti
- tu auras senti
- il/elle aura senti
- nous aurons senti
- vous aurez senti
- ils/elles auront senti
Toekomende tijd II
- ik zal geroken hebben
- jij zult geroken hebben
- hij/zij/het zal geroken hebben
- wij zullen geroken hebben
- jullie zullen geroken hebben
- zij zullen geroken hebben
Conditionnel présent
- je sentirais
- tu sentirais
- il/elle sentirait
- nous sentirions
- vous sentiriez
- ils/elles sentiraient
Conditionalis I
- ik zou ruiken
- jij zou ruiken
- hij/zij/het zou ruiken
- wij zouden ruiken
- jullie zouden ruiken
- zij zouden ruiken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais senti
- tu aurais senti
- il/elle aurait senti
- nous aurions senti
- vous auriez senti
- ils/elles auraient senti
Conditionalis II
- ik zou hebben geroken
- jij zou hebben geroken
- hij/zij/het zou hebben geroken
- wij zouden hebben geroken
- jullie zouden hebben geroken
- zij zouden hebben geroken
Impératif
- tu sens
- vous sentez
Imperatief
- jij ruik
- jullie ruikt