Vervoeging van signifier
Onbepaalde wijs (infinitief): signifier
Frans
Nederlands
Présent
- je signifie
- tu signifies
- il/elle signifie
- nous signifions
- vous signifiez
- ils/elles signifient
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beduid
- jij beduidt
- hij/zij/het beduidt
- wij beduiden
- jullie beduiden
- zij beduiden
Indicatif imparfait
- je signifiais
- tu signifiais
- il/elle signifiait
- nous signifiions
- vous signifiiez
- ils/elles signifiaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik beduidde
- jij beduidde
- hij/zij/het beduidde
- wij beduidden
- jullie beduidden
- zij beduidden
Indicatif passé composé
- j'ai signifié
- tu as signifié
- il/elle a signifié
- nous avons signifié
- vous avez signifié
- ils/elles ont signifié
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beduid
- jij hebt beduid
- hij/zij/het heeft beduid
- wij hebben beduid
- jullie hebben beduid
- zij hebben beduid
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais signifié
- tu avais signifié
- il/elle avait signifié
- nous avions signifié
- vous aviez signifié
- ils/elles avaient signifié
Voltooid verleden tijd
- ik had beduid
- jij had beduid
- hij/zij/het had beduid
- wij hadden beduid
- jullie hadden beduid
- zij hadden beduid
Indicatif futur
- je signifierai
- tu signifieras
- il/elle signifiera
- nous signifierons
- vous signifierez
- ils/elles signifieront
Toekomende tijd I
- ik zal beduiden
- jij zult beduiden
- hij/zij/het zal beduiden
- wij zullen beduiden
- jullie zullen beduiden
- zij zullen beduiden
Indicatif futur antérieur
- j'aurai signifié
- tu auras signifié
- il/elle aura signifié
- nous aurons signifié
- vous aurez signifié
- ils/elles auront signifié
Toekomende tijd II
- ik zal beduid hebben
- jij zult beduid hebben
- hij/zij/het zal beduid hebben
- wij zullen beduid hebben
- jullie zullen beduid hebben
- zij zullen beduid hebben
Conditionnel présent
- je signifierais
- tu signifierais
- il/elle signifierait
- nous signifierions
- vous signifieriez
- ils/elles signifieraient
Conditionalis I
- ik zou beduiden
- jij zou beduiden
- hij/zij/het zou beduiden
- wij zouden beduiden
- jullie zouden beduiden
- zij zouden beduiden
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais signifié
- tu aurais signifié
- il/elle aurait signifié
- nous aurions signifié
- vous auriez signifié
- ils/elles auraient signifié
Conditionalis II
- ik zou hebben beduid
- jij zou hebben beduid
- hij/zij/het zou hebben beduid
- wij zouden hebben beduid
- jullie zouden hebben beduid
- zij zouden hebben beduid
Impératif
- tu signifie
- vous signifiez
Imperatief
- jij beduid
- jullie beduidt