Vervoeging van soumettre

Frans

Nederlands

Présent

  • je soumets
  • tu soumets
  • il/elle soumet
  • nous soumettons
  • vous soumettez
  • ils/elles soumettent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik knecht
  • jij knecht
  • hij/zij/het knecht
  • wij knechten
  • jullie knechten
  • zij knechten

Indicatif imparfait

  • je soumettais
  • tu soumettais
  • il/elle soumettait
  • nous soumettions
  • vous soumettiez
  • ils/elles soumettaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik knechtte
  • jij knechtte
  • hij/zij/het knechtte
  • wij knechtten
  • jullie knechtten
  • zij knechtten

Indicatif passé composé

  • j'ai soumis
  • tu as soumis
  • il/elle a soumis
  • nous avons soumis
  • vous avez soumis
  • ils/elles ont soumis

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geknecht
  • jij hebt geknecht
  • hij/zij/het heeft geknecht
  • wij hebben geknecht
  • jullie hebben geknecht
  • zij hebben geknecht

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais soumis
  • tu avais soumis
  • il/elle avait soumis
  • nous avions soumis
  • vous aviez soumis
  • ils/elles avaient soumis

Voltooid verleden tijd

  • ik had geknecht
  • jij had geknecht
  • hij/zij/het had geknecht
  • wij hadden geknecht
  • jullie hadden geknecht
  • zij hadden geknecht

Indicatif futur

  • je soumettrai
  • tu soumettras
  • il/elle soumettra
  • nous soumettrons
  • vous soumettrez
  • ils/elles soumettront

Toekomende tijd I

  • ik zal knechten
  • jij zult knechten
  • hij/zij/het zal knechten
  • wij zullen knechten
  • jullie zullen knechten
  • zij zullen knechten

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai soumis
  • tu auras soumis
  • il/elle aura soumis
  • nous aurons soumis
  • vous aurez soumis
  • ils/elles auront soumis

Toekomende tijd II

  • ik zal geknecht hebben
  • jij zult geknecht hebben
  • hij/zij/het zal geknecht hebben
  • wij zullen geknecht hebben
  • jullie zullen geknecht hebben
  • zij zullen geknecht hebben

Conditionnel présent

  • je soumettrais
  • tu soumettrais
  • il/elle soumettrait
  • nous soumettrions
  • vous soumettriez
  • ils/elles soumettraient

Conditionalis I

  • ik zou knechten
  • jij zou knechten
  • hij/zij/het zou knechten
  • wij zouden knechten
  • jullie zouden knechten
  • zij zouden knechten

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais soumis
  • tu aurais soumis
  • il/elle aurait soumis
  • nous aurions soumis
  • vous auriez soumis
  • ils/elles auraient soumis

Conditionalis II

  • ik zou hebben geknecht
  • jij zou hebben geknecht
  • hij/zij/het zou hebben geknecht
  • wij zouden hebben geknecht
  • jullie zouden hebben geknecht
  • zij zouden hebben geknecht

Impératif

  • tu soumets
  • vous soumettez

Imperatief

  • jij knecht
  • jullie knecht